Een echtpaar op leeftijd stapt in de auto en rijdt doelbewust het water in, hun dood tegemoet. Even daarvoor waren zij, als gevolg van de financiële crisis, hun huis uitgezet. Dat bericht trof me laatst in de krant. Crisis krijgt een dieptriest gezicht. Hoe komen mensen zover? Deze mensen hebben besloten tot deze daad. Dat is duidelijk. Zij zijn, om het met de Christelijke Dogmatiek te zeggen, ‘antwoordelijke’ wezens (305). Tegelijk is er zoveel meer aan de hand. Anderen dwongen hen hun huis te verlaten. Daar weer achter zit ‘ons’ systeem van omgaan met geld, schulden maken en hypotheekverlening. Zonde, kwaad en tragiek in een bericht.
De realiteit van het geschonden bestaan is nooit ver weg in de dogmatiek van Van den Brink en Van der Kooi. Het voorbeeld van dit echtpaar had zomaar aan de orde kunnen komen in hoofdstuk 8.4. Naar aanleiding van dit hoofdstuk typeer ik deze dogmatiek kort. Hoop door de aanwezigheid en het werk van de Drie-enig God die we door de Schrift leren kennen staat centraal, waarbij gezocht wordt hoe in deze tijd om te gaan met wat de traditie ons bood.
In dit artikel verwijzen de cijfers verwijzen naar de betreffende pagina’s van de dogmatiek (1ste druk). Ik bedoel zo te schrijven dat zij die de Christelijke Dogmatiek en/of het betreffende hoofdstuk nog niet lazen daartoe worden uitgedaagd. Daarnaast wil ik een aantal gesprekspunten op tafel leggen.
1 Hoop.
Een hoofdstuk over zonde en kwaad wordt niet easy. ‘Ongemakkelijk’ (270) wordt bij voorbaat gezegd in de Christelijke Dogmatiek. Eerlijk gezegd is dit ongemak bij mij niet blijven hangen na lezing van dit hoofdstuk. Ik denk dat dit zit in de overtuiging dat schepsel-zijn en zondaar-zijn niet samenvallen (277). Steeds blijkt in de Christelijke Dogmatiek Gods Uitweg, Christus, aanwezig te zijn. Het hoofdstuk is zo te lezen als een hoofdstuk van hoop. Het herstel ís begonnen en de Drie-enig God zal het voltooien (303, kleine letters). Dat wil niet zeggen dat zonde oppervlakkig aan de orde komt. In § 8.2 wordt neergezet dat zonde het scherpst manifest wordt in de reactie op het leven van Jezus Christus. Ongeloof in God en rebellie tegen God uit zich als de Heelmeester van het leven, Jezus, radicaal wordt afgewezen. Met recht is dan te zeggen dat allen gezondigd hebben en de heerlijkheid van God missen (Rom.3:23).
De Christelijke Dogmatiek stelt voor om de Bijbel te lezen als verhaal dat laat zien hoe die heerlijkheid terugkomt in de wereld (271). Je merkt ook hoeveel (pastorale) moeite er gedaan wordt om zonde niet te laten terugslaan op ons zelf zodat we daardoor neerslachtig worden (276,7). Deze hoop is aanwezig is heel het hoofdstuk. Om het met een verwijzing naar de Romeinentekst te zeggen: het is heerlijk om op deze manier over een ongemakkelijk onderwerp te lezen. Een compliment aan het adres van de schrijvers van dit boek.
2 (Ver)antwoordelijk.
Terecht zegt de Christelijke Dogmatiek dat bezig zijn met zonde geen christenspecialiteit is (272). Goed ook om dat te zeggen in onze post-christelijke samenleving. Dat is een van de aantrekkelijke elementen van de Christelijke Dogmatiek. De verkennende insteek bij ieder hoofdstuk positioneert de verschillende geloofsonderwerpen. Een algemene verkenning vooraf maakt je ook meer bewust van het specifieke van het christelijke geloof. Waarin uit zich dat als het gaat over zonde en kwaad? Al genoemd is dat de Redder van de zonde en het kwaad hét verschil is. Wat ook opvalt in dit hoofdstuk is de (v)erantwoordelijke positie van de mens. Het is niet leuk om te horen, maar de mens heeft in de Bijbel een ‘sleutelrol’ als het om zonde en kwaad gaat (271). De Christelijke Dogmatiek is hierin consequent. Zo komt bijvoorbeeld tragiek terecht aan de orde in dit hoofdstuk, in § 8.6. Maar pas nadat onze ‘geperverteerde wil’ aan de orde is geweest (298). Als de duivel in beeld komt, gaat het net zo. Bewust gebeurt dat aan het einde van het hoofdstuk omdat onze eigen betrokkenheid met het kwaad voorop dient te staan (304). De Bijbel laat ons niet ontsnappen en daarin volgt de Christelijke Dogmatiek.
Ik had het mooi gevonden als er, als tekenen van hoop, voorbeelden waren gegeven van de manier waarop mensen door Gods genade leren de zonde en het kwaad te weerstaan. Dat had mooi gekund bij de opmerking over de kerk van het Oosten (294, kleine letters). Er wordt in de Christelijke Dogmatiek volstaan met de opmerking dat in die kerken de omvattende betekenis van zonde geen voet aan de grond kreeg, met onder andere een verwijzing naar Athanasius. Juist deze kerkvader stond zo intens voor het geloof dat God ons zelf in Christus bevrijdt. Athanasius laat in zijn beschrijving van het leven van de woestijnvader Antonius zien door hoeveel beproevingen heen Christus gevolgd kan worden in het overwinnen van de boze en de zonde.
3 Persoonlijk, relationeel.
Voor het lezen van dit hoofdstuk heb ik voor mezelf bedacht wat mijns inziens in ieder geval niet mag ontbreken als het gaat over zonde, kwaad en de duivel. Ik kom dan op 2 Korintiërs 5:21 en 1 Johannes 3:8 (en de omgeving van die teksten). Mijns inziens kan de Christelijke Dogmatiek aan scherpte winnen als deze teksten duidelijker zouden doorklinken in dit punt van de christelijke leer. Ik werk dat hieronder uit.
3.1 Christus tot zonde gemaakt.
De Korintiërstekst over Christus die de zonde niet kende maar door God één is gemaakt met de zonde is adembenemend. Niet alleen leer je hierin zien hoe ernstig zonde is. Daarover spreekt de Christelijke Dogmatiek scherp (zie boven). Geen mens kan hierin verbetering aanbrengen. Tegelijk hoor je in deze tekst hoe ongehoord ver God is gegaan om ons te verlossen. De Christelijke Dogmatiek geeft hoop in het ongemakkelijke onderwerp van zonde en kwaad door zich te richten op het onderscheid tussen schepsel-zijn en zondaar-zijn. De tekst uit 2 Korintiërs 5 zet dit onderscheid in een ander perspectief: God heeft Christus één gemaakt met ons schepsel- én zondaarzijn (zonder daarbij tekort te doen aan zijn eigen God- en heiligzijn). Dit is waar het ten diepste om gaat in de christelijke leer; geen oplossing maar verlossing (290). De Christelijke Dogmatiek zegt dat de eigen, menselijke (v)erantwoordelijkheid inzake zonde de christelijke leer typeert. Dat is waar en de Christelijke Dogmatiek werkt dat overtuigend uit.
Tegelijk is het grootste geheim dat we aan de wereld te geven hebben als het gaat over zonde en kwaad dat God zich, hoogstpersoonlijk in Christus, zelfs hierin voor ons garant stelt. Christus is Gods (v)erantwoordelijkheid inzake zonde en kwaad. Juist als je wilt meedenken met de opzet van de Christelijke Dogmatiek is niet goed te begrijpen waarom deze lijn niet duidelijker terug te vinden is in dit hoofdstuk. De overkoepelende structuur van de Christelijke Dogmatiek is immers de Drie-eenheid. En dit hoofdstuk wil gelezen worden in het kader van de soteriologie (277). Eerlijk gezegd vind ik het punt dat 2 Korintiërs 5 zo scherp aan de orde stelt wezenlijker dan wat de Christelijke Dogmatiek op tafel legt als ze zegt dat de dogmatiek de herkomst van zonde en kwaad niet kan/wil leveren of dat kan doorgronden (275, 306).
3.2 Zonde en persoon(lijk).
Op een punt wil ik bovenstaande kritiek uitwerken. Daarbij wil ik graag laten staan de eerdere opmerking over de diepte en het eigene van de zonde in de Christelijke Dogmatiek (hierboven, onder 1 en 2). Opvallend vind ik dat in § 8.3 zonde volgens de Christelijke Dogmatiek bestaat in drie zaken: daad, macht en vervreemding. Gedacht vanuit God die Christus geïdentificeerd heeft met de zonde (2 Kor.5) kom je eerder op het feit dat je zondaar bent (Rom.7:14 vv). Dit raakt o.a. het lastige onderwerp dat in § 8.5 aan de orde komt, de erfzonde. De Christelijke Dogmatiek kiest in die paragraaf mijns inziens op een overtuigende manier positie. Tegenover bijvoorbeeld een cultuur die zonde altijd wil lokaliseren , kiest de Christelijke Dogmatiek voor een radicaal zondebegrip (Paulus) dat ten diepste gaat over de verstoorde relatie met God (297).
Onduidelijk is waarom de Christelijke Dogmatiek zelf begint met het noemen van daden waaruit zonde zou bestaan. Loop je dan niet hetzelfde risico als de maatschappij: makkelijk vervallen in moralisme? Of wil de Christelijke Dogmatiek dit onderwerp pas later, in § 8.5, aan de orde stellen omdat ze bij voorbaat geen al te theologisch debat wil over de plek van bijvoorbeeld Romeinen 7 in het leven van een christen? Of wil de Christelijke Dogmatiek dit zondebegrip niet gelijk zo aan de orde stellen vanwege alle (heel fraaie en pastorale!) nadruk op het theologische begrip van de zonde waarmee o.a. voorkomen moet worden dat mensen depressief worden omdat ze bij voorbaat zondaars zijn (276, 7)? Ik zou hierover wel graag willen doorspreken. Juist omdat het goed ter sprake brengen van zonde nauw ziet: in de gemeente van Christus en daarbuiten.
3.3 De duivel als (on)persoon.
Omdat zonde en kwaad parasieten zijn (283, 304, zie ook noot 1) spreekt de Christelijke Dogmatiek ook over de duivel als onpersoon. Mooi en bemoedigend vind ik de Christelijke Dogmatiek op dit punt als het gaat om de eerbied voor God en het feit dat alleen Hij almachtig is en onze aanbidding waard. Terecht neemt de Christelijke Dogmatiek mijns inziens dan ook stelling tegen teveel aandacht voor de duivel en kwade geesten. Daarbij heeft de Christelijke Dogmatiek ook aandacht voor het feit dat de Bijbel op dit punt niet met een korte bocht te lezen is (305). Toch lijkt het erop alsof de Christelijke Dogmatiek niet echt kiest: ‘daarmee zeggen we niet dat we zouden willen of kunnen ontkomen aan persoonlijk taalgebruik als het gaat om de satan’ (305).
Volgens mij kan deze paragraaf wat scherper en dat lijkt me gezien het onderwerp niet onbelangrijk. Te denken is aan de reële angst die christenen of bekeerlingen op dit punt (hebben) ervaren. En als het gaat om de vraag naar de identiteit van de duivel is het gebruikte woord in Openbaring treffend: het beest (hoofdstuk 11 vv). Net alsof je daarin proeft dat het teveel eer is om dit gruwelwezen een persoon te noemen (het gelijk van de Christelijke Dogmatiek) en dat toch aan dat wezen wordt ‘toegekend’ dat het zich persoonlijk bemoeit met mensen en de wereldgeschiedenis (het ongelijk van de Christelijke Dogmatiek).
Net als bij het spreken over de zonde en het kwaad (3.1 en 3.2) zou ik hierin vooral naar de Heer zelf willen kijken. Jezus spreekt over ‘hij die het kwaad zelf is’ (Mat.13:9). En in de brief van Johannes komt dit spreken terug (1 Joh.2:13, 3:12, 5:19). In hoofdstuk 3:8 komt zowel de zonde als de duivel in één zin terug. Hij die het kwaad zelf is brengt concrete zonden voort in mensenlevens. Wat bemoedigend dat er dan in datzelfde vers staat: ‘de Zoon van God is dan ook verschenen om de daden van de duivel teniet te doen’. Opvallend: tegenover het werk van ‘hem die het kwaad zelf is’, brengt God geen werk of iets dergelijks als redding. De Zoon van God verschijnt. Wijst dat ook niet in de richting van het bestaan van een tegenstand(er) die persoonlijke trekken aanneemt? Ik ben blij dat de Christelijke Dogmatiek het gespreksonderwerp inzake de duivel expliciet op tafel legt. Je proeft in dit onderwerp ook het zoekend spreken. We leven in een cultuur die ver afstaat van die van het Nieuwe Testament en dat brengt nieuwe inzichten met zich mee (306). Tegelijk staan allerlei andere culturen zomaar bij je op de stoep en gaat het inderdaad niet aan om ons paradigma superieur te verklaren (306). Juist in een situatie waarin in onze cultuur veel aandacht is voor het occulte, geesten en duistere krachten, is het wezenlijk ons ook op dit geloofspunt te bezinnen.
Pro Ministerio mei 2013, pagina 5-9, inleiding op het hoofdonderwerp tijdens het Pinkstercongres (de vijf voetnoten zijn weggelaten).
In De Reformatie van 7 februari 2014 staat een verkorte versie van dit artikel, die ook kort ingaat op wat Van den Brink tijdens het congres zei over de plek van de zonde in deze dogmatiek.
Dit is op Breydelstad herblogd.