We leven in de tijd van advent. Nog even en het is Kerst: voor de één een prachtig feest, een ander heeft er weinig mee of voelt zelfs wat aversie. Dat laatste kun je tegenkomen bij mensen in je omgeving die niet (meer) geloven. Hoe beleven zij Kerst, wat betekent Kerst voor hen? In deze bijdrage komen achtereenvolgens twee mensen aan het woord: iemand die het geloof is kwijtgeraakt en een vrijgemaakte dominee.
Han van der Horst, historicus en babyboomer, groeide op met het christelijk geloof maar raakte die overtuiging al vroeg kwijt. Over zijn levensbeschouwelijke roots kan dus geen enkel misverstand bestaan. Hij is auteur van onder andere De mooiste Jaren van Nederland 1950-2000 en Nederland, de vaderlandse Geschiedenis van de Prehistorie tot nu.
Van der Horst vertelt in zijn bijdrage dat het feit dat hij zijn christelijke levensovertuiging kwijtgeraakt is niet betekent dat Kerst hem koud laat. Met behulp van een bekend kerstgedicht legt hij uit waarom onze cultuur volgens hem ver afstaat van het evangelie van de geboorte van Jezus, veel verder dan de cultuur van de middeleeuwen.
Van der Horst raakt hiermee een belangrijke vraag aan: is Kerst iets van vroeger? Kunnen mensen van vandaag er nog wat mee? Dat is zowel voor gelovigen als voor niet-gelovigen een interessante vraag. Ds. Matthijs Haak gaat in zijn artikel op die vraag in. Van der Horst en Haak kennen elkaar doordat ze bij elkaar in de buurt wonen, de eerste in Schiedam, de tweede in Rotterdam. Vorig jaar kregen ze via Twitter contact met elkaar. Han van der Horst bezocht toen een keer een kerkdienst in Delfshaven en maakte daarvan een sympathiek verslag op de opiniesite van de VARA: Joop.nl.[i]
—————–
De kerstdruk
door Han van der Horst
Zouden gereformeerden weten wat ‘grotpapier’ is? Je kon het vroeger krijgen bij beeldenwinkeltjes en de katholieke boekhandel. Het was zwartgrijs van kleur en je moest er eerst een prop van maken om het dan weer uit te trekken. Daarna vouwde je het om een kartonnen doos en dan ontstond een miniatuurberglandschap met een grot. Dat vonden wij authentieker dan een stalletje met een strooien dak.
Zo rond advent vroegen de broeders die op de Sint Jozefschool voor de klas stonden aan de kindertjes om grotpapier voor hen mee te brengen. Zij bouwden daar dan voor het bord enorme landschappen mee. Wij zagen hoe elke dag Maria en Jozef dichter bij de lege grot kwamen, net als de herders en de drie koningen. Pas op de laatste schooldag voor de kerstvakantie zaten Jozef en Maria met de os en de ezel en de herders rond de kribbe. De wijzen waren nog onderweg. Die bereikten de grot pas op 6 januari, Driekoningen. Daarna werd het kunstwerk afgebroken.
In de zesde klas was alles ineens anders geworden. Broeder Valerius plaatste Jozef, Maria en de kribbe op een blauw kleed. We waren nu groot, legde hij uit. Wij hadden genoeg aan deze symboliek. Hij legde ons ook uit wat een symbool was en wij twaalfjarige schooljongens voelden ons ineens volwassen in het geloof. De verwachting die de broeders in de lagere klassen met de massale inzet van grotpapier teweeg brachten, kwam nu uit ons hart. Althans, dat dachten wij.
Weggeëbd geloof
Dat geloof en die heilsverwachting zijn langzaam bij mij weggeëbd. Ze gleden als zand tussen mijn vingers door zoals dat met zoveel mensen gebeurt in ons werelddeel, maar elders ter wereld niet of in veel mindere mate. Voor geloof heb je een bepaalde gave nodig, denk ik wel eens, en anders wordt het niks. Mijn studiegenoot Antoine Bodar heeft die wel. Ik nu eenmaal niet. C’est ça.
Ik ging lijden onder de druk van Kerstmis. Steeds maar weer, spotte ik in de kroeg, moesten wij wijken voor de terreur van de christenen en de gezinnen. Kerstmis was de zondagsheiliging in het kwadraat, een combinatie van intolerantie en hypocrisie. Met de kerstdagen vallen de meeste huwelijken uit elkaar, zei ik, want je zit zonder enige afleiding door buitengebeurens de hele dag op elkaars lip. Het is wachten op de eerste die verwijtend zegt: ‘Lekkere kerstsfeer maak jij met de chagrijnige rotkop.’ Je mag dit noemen hoe je wilt maar hier zit veel zelfmedelijden in, alsmede zelfverheffing en nog meer wat je met de zeven hoofdzonden in verband kunt brengen. Ook wordt de 25e december, die je hoe dan ook moet uitzitten, er niet vrolijker of zinniger op. Dat heeft niet alleen het leven mij geleerd maar ook een oud kerstlied, het mooiste kerstlied van de hele wereld, dat het ‘stille nacht, heilige nacht’ glansrijk verslaat. ‘Stille nacht, heilige nacht’ betekent weg zappen, dit lied betekent luisteren in stille bewondering:
Hoe leit dit kindeke hier in de kou.
Ziet eens hoe alle zijn ledekens beven.
Ziet eens hoe dat het weent en krijt van rouw!
Na, na, na, na, na, na, kindeke teer,
Ei zwijg toch stil, sus, sus! En krijt niet meer.
Sa ras dan, herderkens komt naar de stal.
Speelt een zoet liedeke voor dit teer lammeken.
Het dunkt mij dat het nu haast slapen zal.
Na, na, na, na, na, na, kindeke teer,
Ei zwijg toch stil, sus, sus! En krijt niet meer.
En gij, o engeltjes, komt ook hier bij.
Zingt een motetteke voor uwen koning.
Wilt hem vermaken met uw melodij.
Na, na, na, na, na, na, kindeke teer,
Ei zwijg toch stil, sus, sus! En krijt niet meer.
Koning Winter
We hebben hier te maken met een lied uit de Vlaamse volkstraditie, dat in de negentiende eeuw voor het eerst is opgetekend maar ongetwijfeld middeleeuwse wortels heeft. Het roept de sfeer op van de kleine ijstijd, die tussen pakweg 1300 en 1800 zoveel strenge winters heeft opgeleverd en ook het decor leverde voor de bevroren landschappen van de schilder Hendrik Avercamp. In de middeleeuwen was koning Winter met zijn bevroren adem een reële bedreiging van het leven. Hij bracht kou, honger en ellende. Voor heel veel mensen was het een gok of ze zijn heerschappij zouden overleven. Ze hadden het gezien, dat ‘beven der ledekens’. Zonder dat ze voldoende hout of turf hadden om het vertrek echt warm te stoken. Terwijl ze alleen hun adem hadden en een slaapliedje konden zingen. Zuigelingen overleefden de winter massaal niet. ‘Hoe leit dit kindeke’ biedt de schets van een barre werkelijkheid. Tegelijkertijd zien wij hoe Jezus al als onschuldige zuigeling lijdt voor onze zorgen. De kou in de kerstnacht is een voorbode van de kruisdood en daarmee óók en vooral van de verlossing. Middeleeuwers waren zeer wel in staat dát in zo’n lied te doorzien. Juist omdat het zo genadeloos uit hun leven gegrepen was. En wie dat niet voetstoots aanneemt, leze voor een beter begrip al de prachtboeken van professor Herman Pleij.
Middeleeuwers geloofden dit allemaal. Ik kan dat niet meer. Ook is de kerstdruk is nog niet van mijn huis geweken. Op 27 december maakt opluchting zich van mij meester. Je moet er hoe dan ook doorheen maar het is allemaal niet zonder betekenis. Kerstmis geeft je de kans de ijdelheid en het eigen gelijk even terzijde te schuiven om de hoop een kans te geven. Wie weet kom je beter het rijk van koning Winter uit dan je erin ging. Dat brengt zo’n oud lied in je naar boven en dat helpt.
De Reformatie van 28 november 2014
Zie hier de reactie van Matthijs Haak (in hetzelfde nummer van De Reformatie)
[i] Zie https://jmhaak.com/2013/12/16/delfshaven-en-joop-nl/.