Overdenking over Psalm 146:5 en 6. Gehouden in de Kandelaarkerk op vrijdag 4 maart, voorafgaand aan de begrafenis van een van onze gemeenteleden; Koos Kamsteeg.
Geluk.
Dank.
Dat zijn de eerste woorden die jullie ons vertellen bij het overlijden van je man, je vader en opa. Opvallende woorden.
Gelukkig wie de God van Jakob tot hulp heeft. Zo begint de rouwkaart.
Dankdienst voor het leven van Koos Kamsteeg. Zo lezen we vanmiddag bovenaan de liturgie.
Geluk en dank.
Zijn dat woorden die passen nu er een einde is gekomen aan het leven van iemand aan wie zovelen zich verbonden voelen? Passen niet eerder zulk soort woorden: gemis en verdriet? Of: vragen en lege plek. Of zoiets.
Kijk; wie jullie kent weet heel goed dat je verdriet hebt. En dat er grote, lege plek is waarvan je nu nog niet eens weet wat dat in de komende tijd zal betekenen. En misschien heb je het er ook maar wat moeilijk mee. Waarom moest het nu al? God kan toch beter maken? Ja!
In september hebben we in deze gemeente een bijzonder appel op God gedaan om onze broer in het geloof te genezen; met het oog op jou en jullie en met het oog op de gemeente van de Kandelaarkerk. Maar zo is het niet gegaan.
En vandaag: geluk en dank. Toch hoeven we ons niet te overschreeuwen om het zo te zeggen. Laten we, om te beginnen, dichtbij het leven en levenseinde van Koos Kamsteeg blijven. Jullie hebben gezegd dat het zo opvallend was dat hij de laatste tijd zo vaak aan het danken was. God danken voor zoveel dat Hij gaf en geeft: aan hemzelf, aan jullie , aan zoveel anderen. Dat valt op. Iemand die steeds ‘dank je wel’ zegt. Dat is bijzonder. Kijk maar eens naar jezelf. Hoe snel ben je niet geneigd om te zeggen: ik wil graag ….. Of: ik ben op zich blij met … maar… – en dan bedenk je wat niet nog niet hebt of graag zou willen hebben. Of je bent zomaar een halve of hele dag chagrijnig.
Maar iemand die zo vaak ‘dank je wel’ zegt; die heeft alles.
En wie alles heeft, is ook gelukkig.
Ik denk dat we zo naar Psalm 146 kunnen luisteren. Want van geluk en dank loopt dat lied over. Loof de HEER! Ik wil mijn God loven en bezingen zo lang ik besta. En met een krachtig Halleluja (loof de HEER) eindigt het lied. En ergens middenin staat de tekst die jullie hebben gekozen:
Gelukkig wie de God van Jakob tot hulp heeft,
wie zijn hoop vestigt op de HEER, zijn God,
die hemel en aarde heeft gemaakt, de zee en alles wat daar leeft,
hij die trouw is tot in eeuwigheid.
Geluk en dank. En ook hier is het goed om te bedenken dat dit lied niet buiten de realiteit om gaat. Om dit lied goed te begrijpen is het nodig dat je je realiseert dat dit lied bijna aan het einde staat van de Psalmen. De Psalmen zingen van twijfel, aanvechting (Psalm 42/3), oordeel (Psalm 6), Godverlatenheid (Psalm 22), onbegrip over Gods daden (Psalm 79) en gevoelens van totale ontreddering (Psalm 88). Situaties en ervaringen die wij soms maar al te goed herkennen. Het hele leven komt voorbij.
Maar naar het eind toe wordt de klank van deze geloofsliederen, de Psalmen, ánders. Dan komt de oproep tot allen om God te loven. Neemt de dank en verwondering hand over hand toe (Psalm 145). Om te eindigen met een lange oproep om God te loven (Psalm 150) – alsof je al in zevende hemel bént.
De keuze om dit lied op de rouwkaart van je man, vader en opa te zetten, is daarom een passende. Hij heeft in zijn leven veel getuigd van het geluk waarvan dit lied spreekt.
Dan is het ook goed om nog iets beter te kijken. Wat is die dank en dat geluk dan precies? Want iedereen zoekt geluk. Van vluchtelingen die naar Europa komen tot en met u, jij en ik. Maar waarom bij God? Misschien had je wel respect voor Koos’ geloofsovertuiging maar denk je tegelijk: hoezo dat christelijk geloof; en is het allemaal niet een beetje te zwaar? Ik kan me dat voorstellen. Zeker als je niet gelovig bent opgegroeid of je misschien hebt afgekeerd van de kerk en/of het (christelijke) geloof; dan – dat merk ik altijd in gesprekken – kun je heel wat vragen of zelfs weerstand hebben.
Laten we eens luisteren.
God wordt hier op twee manieren benoemd. Aan de ene kant: Hij is de God van Jakob. Jakob is een belangrijk figuur in de Bijbel (Genesis 25 en verdere). Iemand die – zo zouden wij dat vandaag zeggen – een streber was. Hij werd als tweede van een tweeling geboren maar wilde de eerste zijn. En om zijn doel te bereiken deinsde hij er niet voor terug om zijn eigen familieleden iets af te troggelen of voor de gek te houden (Genesis 26 en 27). En hij bereikte ook heel wat. En toch komt hij een keer flink in het nauw te zitten. Er komt zelfs een moment dat God hem eens helemaal stil zette. Aanpakte (Genesis 32). En dan zegt die Jakob iets bijzonders: ik laat U (God) niet gaat tenzij U mij zegent. Ineens realiseert Jakob zich: ik heb zegen nodig. Ik moet anders naar mijn leven gaan kijken.
Herken je dat?
Zoveel mensen zeggen dat er een moment in hun leven is (of meerdere momenten), waarop ze zich ineens realiseren: waar doe ik het voor, waar ben ik voor aan het leven, werken; waarvoor heb ik een relatie, wat is mijn leven, wat bereik ik?
Welk antwoord geef jij dan?
Gelukkig ben je als je de God van Jakob als hulp hebt (Psalm 146). Dat gaat hierover: dat je leert opkijken. Zo heeft Koos het ook wel eens gezegd in een heel lastige situatie in zijn werk (reorganisatie o.i.d., naar ik begreep). Misschien kun je je het herinneren als collega. Toen duidelijk werd hoe lastig het werd, kwam de vraag op: hoe doen we dat dan? Koos zei toen: ik denk dat we hulp van boven nodig hebben. ‘Bedoel je dan… de DG of een ander persoon bij Rijkswaterstaat met een hoge positie?’
Nee – die bedoelde Koos niet. Hij heeft toen gebeden.
Dat is waar Psalm 146 van spreekt. Dat is het geluk om, wat er ook is of gebeurt en waar dat ook maar is, op te kijken.
Of is dat vreemd? Hoort bidden in de kerk of in de moskee? Laat je je geloof achter je voordeur? Ja; dat zegt onze huidige maatschappij. Maar laten we nog eens even goed luisteren. God wordt niet alleen de God van Jakob genoemd. Hij heet ook ‘de God die hemel en aarde heeft gemaakt en die trouw is tot in eeuwigheid’. God is de God van de Biesbosch, van deze plek, van mooie dagen, van diep verdrietige dagen (LvdK 460). Sterker nog – en dat is de kern van het christelijke geloof – toen God in zijn zoon Jezus hoogstpersoonlijk op aarde kwam, werd hij niet in een paleis geboren. Er was geen ruimte voor Jezus – hij werd geboren in een achteraf dorp, in een stal. Het bleek een voorbode te zijn. Jezus werd later door vrienden in de steek gelaten, mishandeld, gekruisigd. Hij stierf. Zó is God in Jezus de God van hemel en aarde. Zó trouw is God dat Hij ons toen vond, tot in de dood en het graf.
Daar verloste God ons van de zonde en de straf daarop, de dood. Jezus onderging en droeg die. Ieder die dat gelooft en gedoopt wordt, gaat in de doop kopje onder in die dood en begrafenis van Jezus (Romeinen 6). In alles zijn we gevonden en verlost.
Ja; vandaag zijn we diep verdrietig. We kunnen Koos niet missen. Maar dank en geluk omringen ons. Want zo is Gód. Zo kennen we Hem in Jezus. We leren, met vallen en opstaan, op te kijken.
Vanmiddag houd ik jullie deze dank en dit geluk voor. Misschien ben je diep gelovig. Misschien heb je niks met God. Het zal allemaal zo zijn. Nu we worden geconfronteerd met verlies, de dood en onze eigen sterfelijkheid stel ik je deze vraag: wie/wat is jouw hulp? Wat geeft jou werkelijk geluk?
Trinet, kinderen van Koos en Trinet, kleinkinderen, familie: straks gaan jullie naar de begraafplaats. We gaan iets doen wat je niet kunt en wilt doen; zijn lichaam loslaten. ‘Zaaien’ zegt 1 Korintiërs 15 – een hoofdstuk dat we samen hebben gelezen in de laatste weken van Koos’ leven. Jullie stonden eerder ook al samen bij het graf, bij het overlijden van Koen. Die pijn voel je opnieuw. Mag de God en Vader van Christus jou en jullie allen troosten. Mag Hij jullie en ons allen dank en geluk geven.
Mooi.