The Candlestand Statement. Kandelaarverklaring. Gereformeerd en charismatisch

Hieronder een blog (2 artikelen) uit m’n Groninger periode; inzake gereformeerd – charismatisch, in de tijd dat dit debat in onze kerken hierover gevoerd werd.

Over de Geest en zijn werk in recentere preken, zie Hoe alles verandert en hetzelfde blijft (Marcus 16:9-20), gestempeld door de Geest (Efeze 1:13&14) en bid in de Geest (Efeze 6:18).
——————— ARTIKELEN KANDELAARVERKLARING ————————

Gereformeerde overwegingen bij de charismatische beweging. Zo luidt de ondertitel van The Candlestand Statement. Dit document werd al eerder in De Reformatie geïntroduceerd (nr. 12, jaargang 80). In de volgende bijdragen volgt een bespreking van deze verklaring. Wat typeert dit document? Wat komt er zoal aan de orde op het spanningsveld gereformeerd – charismatisch? Wat hebben wij als kerken aan deze Kandelaarverklaring? De bespreking gebeurt in de vorm vaneen verslag van de eigen leeservaring. Verder is gekozen voor een werkwijze die de lezers het gras voor de voeten niet wegmaait. Elke keer wordt verwezen naar de hoofdstukken en paragrafen van The Candlestand Statement. Het is de bedoeling dat het op deze manier een hulpmiddel wordt bij het lezen van dit document. De tekst daarvan is te downloaden vanaf www.candlestand.nl.

Indruk
Bij het lezen van The Candlestand Statement gaan je gedachten al snel uit naar de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) en de Dordtse Leerregels (DL). De verschillende onderwerpen die aan de orde komen worden in niet te lange, overzichtelijke tekststukken naar voren gebracht. Verder is het geheel doorspekt met Bijbelcitaten of verwijzingen naar de Schrift. Ook is er aan het eind van elke gedachtegang elke keer een aantal Weerleggingen te vinden zoals de DL de Veroordelingen kent. Een laatste indruk die maakt dat je denkt aan de genoemde belijdenisgeschriften is het taalgebruik. Vaak wordt gezegd: ‘wij belijden’ of ‘wij geloven’. Ook staat er bijvoorbeeld over de Bijbel ‘wij ontvangen de 66 boeken…’ (1.2-4) en daarin weerklinkt ‘wij ontvangen al deze boeken…’ (artikel 5 NGB). Al die indrukken zorgen ervoor dat je denkt aan een belijdenisachtig document. Mooi en passend is daarom ook dat de THE CANDLESTAND STATEMENT  afsluit met een verheerlijking en aanbidding van de Heer (doxologie).

In het Woord vooraf wordt over de THE CANDLESTAND STATEMENT  het volgende gezegd: het is een ‘brochure’, een ‘werkdocument’ en een ‘getuigenis’ in de vorm van een belijdenisgeschrift. Daarmee wordt de genoemde indruk bevestigd. Maar ook wordt hierdoor duidelijk dat de THE CANDLESTAND STATEMENT  niet ‘af’ is. Dat blijkt verder ook als er wordt gezegd dat dit document wil prikkelen en voorgaan in het vinden van Bijbelse antwoorden op problemen waarvoor we in onze tijd worden gesteld. Natuurlijk is het bij ieder (belijdenis)geschrift zo dat het niet ‘af’ is. Maar bij de THE CANDLESTAND STATEMENT  wordt het ook met zoveel woorden aangegeven. Het lijkt me daarom ook een punt om rekening mee te houden. Het is voor ons neergelegd in de zin van: er kan verder worden gewerkt aan dit onderwerp. Er is in de THE CANDLESTAND STATEMENT  materiaal aangereikt om grip te krijgen op dit onderwerp en daarmee een bepaalde richting op te gaan. Zo heb ik het zelf in ieder geval al lezend ervaren en daar zal ik in het volgende artikel nog op terug komen.

Achtergrond
De veertien schrijvers presenteren zichzelf als kerkleiders van verschillende kerken en nationaliteiten. In het Voorwoord van de THE CANDLESTAND STATEMENT  brengen ze hun bezorgdheid naar voren. Die bezorgdheid is er op een tweetal punten:

1. de groeiende invloed van de charismatische beweging wereldwijd en
2. het feit dat onze kerken niet voorbereid zijn de impact hiervan te verwerken.

Dat brengt hen ertoe een verklaring af te leggen die zich concentreert op een drietal punten. Dat bezorgdheid alleen de schrijvers niet beweegt, blijkt als er staat dat het één van de meest opvallende kernmerken van de Gereformeerde of Presbyteriaanse kerken is dat zij altijd reformerend in beweging zijn. Daarom moeten de kerken ‘de resultaten van voortschrijdende inzichten in het Woord van God toepassen op de behoeften van de steeds weer wisselende tijden en omstandigheden’ (Voorwoord).

De uit Afrika, Zuidoost Azië en Nederland afkomstige schrijvers van de THE CANDLESTAND STATEMENT  zeggen dat de zogenaamde ‘traditionele kerken’ er niet altijd in zijn geslaagd te ontkomen aan een ongezonde, formalistische omgang met de traditie. Of daar zelfs soms in verstrikt raakten. Zelfreflectie ten aanzien van de eigen omgang met de Persoon en het werk van de Heilige Geest blijkt als er in het Voorwoord wordt gevraagd: ‘zijn wij ontvankelijk voor, en alert op de leiding van de Heilige Geest? Of slagen we er goed in om onze persoonlijke ervaringen met het werk van de Geest door het Woord van God te onderdrukken, door uitingen van gevoelens en van speciale ervaringen uit onze eredienst te weren, of die ook in ons christelijk leven geen plaats te geven?’

Aan de andere kant stellen de schrijvers dat veel christelijke kerken misleidende invloed toestaan. Deze invloed wordt in het Voorwoord met een aantal begrippen kort aangeduid. In dat laatste wordt mee een aanleiding gezien voor een ‘vruchtbare omgeving’ voor aan de ene kant secularisatie en, aan de andere kant, de charismatische beweging.

Tegen deze, hierboven genoemde achtergrond komt de THE CANDLESTAND STATEMENT  met ‘gezond Bijbels onderricht.’ Dit onderricht is bedoeld voor alle gereformeerde gelovigen en aan allen die daar verder prijs op stellen.

Inhoud – Hoofdstuk 1.
Hoofdstuk 1 gaat over Openbaring en Bijbel. Er volgt een belijdenis over God de Schepper, de ongehoorzaamheid van de goed geschapen mens en Gods reactie daarop: straf en belofte van een Redder. Het plan van volledige verzoening maakt God tot werkelijkheid ‘volgens de door hem bepaalde lijnen van de geschiedenis’ (1.1-1) en vindt z’n hoogtepunt en middelpunt in Jezus Christus (1.1-2). De Heilige Geest is degene die ons de Bijbel in handen geeft zodat wij Gods verzoeningsweg kunnen leren kennen. Verder gebruikt de Heilige Geest het lezen en verklaren van deze Schrift als middel om ons te leiden (1.1-3). In 1.3-11 wordt het verband tussen de Geest en het Woord zo onder woorden gebracht: ‘Wij geloven dat de prediking van Gods Woord vrucht draagt in het leven van zijn kinderen. Door dit uitzonderlijke werk leidt, gidst, verlicht en regeert de Heilige Geest ons leven. Hij dringt tot ons door wanneer hij ons de Schrift te verstaan geeft.’ Naar de volkomen openbaring wordt door een christen uitgezien in de verwachting van de komst van Christus (1.3-12).

De Weerleggingen (W) maken duidelijk dat dit hoofdstuk een belijden vormt tegen de gedachte dat er iets door speciale mensen moet worden toegevoegd dat voorbij gaat aan de bijbelse openbaring (W1). De toon van dit hoofdstuk komt vooral over als: we hebben aan Gods Woord genoeg. Daarin is ons alles gegeven wat we nodig hebben om Gods wil te kennen, troost te vinden, leiding te krijgen voor het persoonlijk en gemeenteleven (1.1-2). Dat ‘genoeg’ wordt onderstreept als er bijvoorbeeld staat dat ‘het verlangen naar, en bidden om directe (dat wil zeggen buiten de Schrift om) boodschappen van God voor ons dagelijks leven niet meer van deze tijd’ wordt geacht (W5). Ook wordt de voorliefde voor en nadruk op directe, persoonlijke ervaringen zoals directe leiding door de Heilige Geest, stemmen of visioenen verworpen (W6)

Cruciaal in dit hoofdstuk is mijns inziens 1.2 Het begrijpen van de Bijbel. Hier gaat het over de manier waarop de Bijbel moet worden uitgelegd (hermeneutiek). Ik ga die niet uitgebreid bespreken. Maar het belang ervan lijkt me duidelijk. Want hier komen gronden aan de orde die (mee) bepalend zijn voor de overtuigingen en weerleggingen over het spreken van God, het gebruik of misbruik van de Bijbel of het kennen van Gods wil. Een bijbeltekst mag volgens de THE CANDLESTAND STATEMENT  niet zomaar overgezet worden naar deze tijd, maar elke tekst is ‘ingebed…in een bepaalde fase van het éne samenhangende verhaal van Gods heilsopenbaring’ (1.2-6). Deze uitspraak komt overeen met wat er in 1.1-1 is gezegd over de door God bepaalde lijn van de geschiedenis.

In dit gedeelte geeft de THE CANDLESTAND STATEMENT  ook weer hoe er tegen de boeken van het Nieuwe Testament moet worden aangekeken: ‘het is belangrijk om rekening te houden met het feit dat de boeken van het Nieuwe Testament onderdeel zijn van een specifieke overgangssituatie in de verwerkelijking van Gods plan’ (1.2-6). Deze visie wordt in de THE CANDLESTAND STATEMENT  ook consequent doorgevoerd en dit is, vanuit het raakvlak gereformeerd – charismatisch gezien, natuurlijk bepaald geen onbelangrijk punt.

Ik sta bij deze paragrafen 1.2 stil omdat ik eerder wees op een overeenkomst tussen de NGB en de THE CANDLESTAND STATEMENT . Maar als je hiernaar kijkt, is een verklaring als deze pure winst. Het geeft verantwoording. De Bijbel wordt in het centrum gezet, maar er wordt duidelijk gevoeld dat daarmee op zich niet alles is gezegd. Want: hoe lees je die Bijbel? Daarop geeft de THE CANDLESTAND STATEMENT  in dit hoofdstuk een antwoord.

Inhoud – Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 2 gaat over God de Heilige Geest. Al lezend heb ik dit hoofdstuk als het meest wezenlijke uit de THE CANDLESTAND STATEMENT  beleefd. Vooral paragraaf 2.1 daaruit. Ik begrijp dat je wilt beginnen met een soort verantwoording hoe je aan je kennis en overtuiging komt (zoals in hoofdstuk 1 gebeurt). Maar wat mij betreft had hoofdstuk 2 (2.1) gerust als eerste mogen komen in de THE CANDLESTAND STATEMENT .

Op zich logisch natuurlijk om dit hoofdstuk als belangrijkste mee te maken. Want je verwacht bij een werkdocument over dit onderwerp, dat de Heilige Geest centraal wordt gezet. Maar ik bedoel vooral de treffende manier van spreken over de Heilige Geest. Want stiekem zit je toch te wachten totdat er wordt ingegaan op vragen als: waarin merk je de Heilige Geest anno 2006? Wat mag je van Hem concreet verwachten? En dat komt ook wel aan de orde. Maar de inzet van het hoofdstuk is anders.

Voordat het over Heilige Geest gaat, zijn aanwezigheid en zijn gaven wordt in dit hoofdstuk eerst belijdenis gedaan over de Drie-eenheid van God. De eenheid van Gods werk in schepping er verlossing èn het eigene van de goddelijke personen worden onder woorden gebracht (2.1-13). Daarmee wordt een verband gelegd met het eerste hoofdstuk waarin gesproken werd over Gods reddingsplan voor deze wereld. De Persoon en het werk van Gods Geest komen in dit kader te staan. Echt mooi en treffend is in dit verband 2.1-17 over Eenheid en interactie. Je merkt dat er in het begin van dit hoofdstuk ruimte wordt gezocht en gemaakt om in te gaan op het specifieke van de Heilige Geest binnen het Drie-een zijn van God.

En zo volgt dan ook pas na deze inzet over de Heilige Geest het ervaren van de Geest (2.2) en de gaven van de Geest (2.3). Het is de Heilige Geest die ons leidt in ons geloofsleven. Omdat dit leven ons als hele mens raakt; in het verstand, onze geest, onze emotie en onze wil, moet de Geest in al die delen ons leven doorkneden zodat we niet op onze eigen verlangens en gevoelens afgaan (2.2-19).

Het ervaren van de Heilige Geest wordt in de THE CANDLESTAND STATEMENT  op 3 verschillende punten naar voren gebracht:

1. de manifestatie van de Heilige Geest in het bijbelboek Handelingen
2a. vervuld worden met de Heilige Geest (en 2b: wat het doel daarvan is) en
3. de heerlijkheid van de Geest.

Deels is dit ervaren van de Geest volgens de THE CANDLESTAND STATEMENT  blijvend (2 en 3) en deels ook voor een specifieke situatie van toen (1). De ervaring van de Geest in het boek Handelingen zo benaderen, komt overeen met wat bij hoofdstuk 1 is gezegd over de manier waarop er in de THE CANDLESTAND STATEMENT  tegen de boeken van het NT wordt aangekeken. W 12 zegt dan ook dat het gebeuren van Pinksteren eenmalig was en niet model moet staan voor elke gelovige.

Bij de gaven van de Geest wordt gezegd dat God in iedere periode van zijn heilsgeschiedenis gaf en geeft met het oog op de actuele behoefte van zijn volk. Met het citeren van 1 Korintiërs 12:7 wordt gezegd dat de eenheid van de kerk belangrijker is dan de veelheid van gaven (zie W15). Opvallend is dat de THE CANDLESTAND STATEMENT  veel aandacht heeft voor personen als gaven (2.3-24 Charismata in het Nieuwe Testament en 2.3-25).

De gaven worden onderverdeeld in tweeën:
1. grondleggende gaven en
2. toegevoegde gaven.

Ik moet zeggen dat ik 2.3-25 Grondleggende gaven en deels de daarop volgende paragraaf niet de meest heldere onderdelen van de THE CANDLESTAND STATEMENT  vond. Het lijkt erop alsof de schrijvers de Bijbel hier als verbindpunt gebruiken om de grondleggende gaven (apostelen en hun leer) nog steeds als basis voor vandaag te kunnen zien en vasthouden. In 2.3-26 Toegevoegde gaven wordt gezegd dat er te veel gaven zijn om die alle in kaart te brengen en te beschrijven. In het algemeen wordt gezegd dat gelovigen geen speciale gaven voor vandaag kunnen opeisen. Tegelijk wordt erkend dat de Heilige Geest geen beperkingen kunnen worden opgelegd. Het is de verantwoordelijkheid van de kerk om gaven van de Heilige Geest op te merken en die met gevoel voort onderscheid te erkennen (2.3-27).

Onder de gaven die het meest de aandacht trekken worden
1. klanktaal (spreken in tongen)
2. genezing en
3. profetie gerekend.

De eerste wordt, na omschreven te worden, een vrij onbelangrijke gave genoemd waarover Paulus duidelijke instructies gaf (zie W13&14). Over de tweede wordt gezegd dat de Heer kan genezen op gebed. Hierbij keert men zich tegelijk tegen de manier waarop deze gave wel wordt gehanteerd. 3 Over de derde gave wordt, geheel in de lijn van hoofdstuk 1, gezegd dat uitleg en toepassing van het apostolische woord als profetie kan worden gezien. Toegevoegde openbaring of het herstel van het bijzondere profetenambt wordt niet verwacht.

noten:

1) Deze artikelen zijn in bijna dezelfde vorm eerder verschenen in Gereformeerde Kerkbode Groningen – Fryslân – Drenthe (nr. 10 & 11, maart 2005) als 2de en 3de artikel in een serie ‘tussen gereformeerd en charismatisch’. Alleen in het volgende, tweede artikel is onder Typering (kader) inhoudelijk iets toegevoegd.
2) Deze drie punten zijn (1) het gebruik van de Bijbel (2) het werk van de Heilige Geest en zijn genadegaven en (3) het christelijk leven. Deze punten vormen de 3 hoofdstukken van de THE CANDLESTAND STATEMENT .
3) Hierop wordt in hoofdstuk 3.2 verder ingegaan.

Uit De Reformatie van 14 januari 2006

———————————————————————–
The Candlestand Statement (2)

Vorige keer werd een begin gemaakt met de bespreking van The Candlestand Statement. Verder kwamen de eerste twee hoofdstukken van dat document aan de orde. In deze bijdrage het derde en laatste hoofdstuk van dat werkdocument. Daarna volgen een paar typeringen, worden kanttekeningen geplaatst en wordt gezocht naar de waarde van deze Verklaring voor Gereformeerden in Nederlan

Inhoud – Hoofdstuk 3
Na God de Heilige Geest (hoofdstuk 2) gaat het derde hoofdstuk over christelijk leven. Het centrum van dat leven is blijkens 3.1-28 de verlossing van onze zonden in Jezus Christus. Het door God gegeven geloof geeft ons daarvan zekerheid. Het is de Geest die maakt dat geloof echt wordt; realiteit in ons leven. Hij is ook degene die zorgt dat ons geloof groeit. In het begin van dit hoofdstuk valt het procesmatige van het werk van de Geest op. Duidelijk wordt dat het geloof van een christen niet stil kan staan. Er staat bijvoorbeeld dat christenen zich een leven lang vernieuwend voortbewegen. Ook wordt er gezegd dat er sprake is van voortdurende bekering en een ‘proces van levensheiliging’ (3.1-29).

Zoals bij hoofdstuk 1 wordt uitgegaan van het ‘genoeg’ van de Bijbel (zie vorig artikel) komt hier het genoeg van het geloof in Gods verlossing en het werk van zijn Geest daarin tot uitdrukking. Dat blijkt als bijvoorbeeld weersproken wordt dat rechtvaardiging door het geloof alleen op zich onvoldoende is (W18). Verder wordt dat duidelijk als verworpen wordt dat er een staat van volmaaktheid zou zijn in dit leven (W19. Zie ook W20). Aan de andere kant wordt niet geschuwd om hierin naar de eigen geloofspraktijk te kijken. Overaccentuering van verbondszekerheid zorgt volgens de THE CANDLESTAND STATEMENT voor misbruik van de genade of veronachtzaming van wedergeboorte (W21). Dit brengt het gevaar met zich mee dat christenen lui worden in levensvernieuwing en de veelvoudige vrucht van de Geest niet voortbrengen.

Een belangrijke paragraaf in dit hoofdstuk lijkt me 3.2-31 Zonde en lijden. Hierin wordt een vloer gelegd voor de manier waarop je moet aankijken tegen de realiteit van deze wereld. Deze realiteit bepaalt wat je verwachting is (of: moet zijn) van wat je in dit leven van God krijgen zult. Gesteld wordt dat de aarde ‘een vervloekte aarde’ werd door de rebellie van de mens. God werkt naar de volkomen verlossing en herschepping toe zoals Hij laat zien in Openbaring 21:4: ‘Er zal geen dood meer zijn, geen rouw… want wat er eerst was, is voorbij.’ Maar juist in de woorden ‘wat er eerst was’ wordt onze huidige werkelijkheid volgens de THE CANDLESTAND STATEMENT getypeerd. Wij leven namelijk in dat ‘eerst.’ Niemand (gelovig of ongelovig) kan daaraan ontsnappen. Ziekte, dood en lijden zijn dan ook realiteiten waar we sowieso mee te maken krijgen (zie 3.2-37).

Gevolg van deze visie is dan ook dat het grote werk van God in zijn verlossing voorop komt te staan in het christelijk leven. Wonderen en genezing moeten zeker van God worden verwacht (3.2-32; zie ook 3.2-37). Maar daarin moet de juiste verhouding niet uit het oog verloren worden. In het christelijk leven kan en mag het niet gaan om (eigen) welvaart, geluk of gezondheid. Zo zou je op een heidense manier je christen-zijn invullen (zie W23). Het centrum is God die zijn verlossingsplan uitvoert in deze wereld en in het leven van zijn kinderen. Deze verhouding zal ook altijd de inhoud van het gebed moeten bepalen. Wat dit concreet betekent, wordt uitgewerkt in 3.2-37 Omgaan met ziekte en genezing.

God kan ook op geen enkele manier voor ons karretje worden gespannen (W24&25). De gevaren van een verkeerde verhouding ten opzichte van God komen in 3.2-28 Onze geestelijke strijd aan de orde. Als je zelf het centrum bent in je leven dan loopt het mis. Dan kunnen er wel allerlei wonderlijke dingen gebeuren in en door mensen(levens), maar Jezus zal alsnog zeggen: ‘Ik heb jullie nooit gekend’ (Matteüs 7:23). Deze paragraaf in de THE CANDLESTAND STATEMENT is er een waarin helderheid boven alles voorop staat. Blijkbaar is hier de meeste kans op ontsporingen. Zo is dat in ieder geval op me overgekomen. Want juist op het punt van het christelijk leven en wat daarin van God te verwachten is, worden de meeste weerleggingen gedaan. De Weerleggingen 22 t/m 31 gaan over Wereldbeelden (22, 23), Manipulatie van God (24 t/m 26), Welvaart (27-29), Valse profetie (30) en Geestelijke strijd (31).

De slotparagrafen van de THE CANDLESTAND STATEMENT gaan over organisatie van de kerk (3.3) en het leven van de gemeente (3.4). Bij het spreken over de kerk valt een bepaalde evenwichtigheid op. Aan de ene kant wordt er waardering uitgesproken over basale dingen als ‘leer’ (dogma’s) of het ‘instituut’ van de kerk. Aan de andere kant is er ook oog voor de gebrokenheid of kortzichtigheid binnen de kerk. Bij dat laatste gaat het dan bijvoorbeeld over de vele afscheidingen in de kerk (3.3-42) of eindeloze discussies over de liturgie (3.3-41). Deze evenwichtigheid vind je ook terug in de Weerleggingen. Zo wordt er bijvoorbeeld gezegd dat het beschrijven van de leer in dogma’s als zodanig (cursivering jmh) geen hinderpaal vormt voor de ontwikkeling van het kerkelijk leven (zie ook een gelijke formulering in W33). Daarmee lijkt mij dat er gezegd wordt dat kritiek op iets als dogma’s niet terecht is. Die horen er te zijn in een kerk (zie W32). Tegelijk wordt duidelijk dat het niet omgedraaid kan worden in de zin dat een goede leer zou zorgen voor een goed kerkelijk leven.

Bij de paragrafen over het leven van de gemeente wordt blijk gegeven van contextgevoeligheid. Zo staat er bijvoorbeeld dat het eerste gemeenteleven, zoals dat in Handelingen beschreven wordt, niet moet worden geïdealiseerd. Verder wordt er gezegd: ‘Kerken moeten zich aanpassen aan hun eigen wereld en reageren op de uitdagingen die de tijd en samenleving aan hen stellen’ (3.4-43). Dat dit niet betekent dat de wereld waarin de kerk staat primair is voor hoe kerkelijk leven eruit dient te zien, wordt helder in de paragrafen 3.4-44 t/m 3.4-48. De schriftuurlijke gegevens zijn leidraad voor leven in de gemeente, leiderschap, eredienst en leven in de wereld. Dit komt ook overeen met de manier waarop er in Hoofdstuk 1 is geschreven over de Bijbel als gids voor alles wat christenen nodig hebben. Vooral de Persoon Jezus Christus wordt in de slotparagrafen over het gemeenteleven naar voren gebracht.

Typering 
Na de inhoud van het document wil ik een paar kenmerkende dingen van de THE CANDLESTAND STATEMENT noemen. Deels zijn deze al voorbereid door wat bij de inhoud van de verschillende hoofdstukken naar voren kwam.

Kader. Met deze typering bedoel ik dat er in de THE CANDLESTAND STATEMENT wordt gezocht naar ruimte om een onderwerp of problematiek aan de orde te stellen. Er wordt niet direct iets gesignaleerd waarbij dan wordt gezegd: we zijn het daarmee eens of oneens. De onderwerpen worden in een groter perspectief geplaatst en vandaar uit besproken. Deze aanpak viel me verschillende keren op. Bijvoorbeeld als het gaat over de gaven van de Heilige Geest. Voordat die concreet aan de orde komen, wordt eerst de Persoon van de Heilige Geest beleden als deel uitmakend van de Drie-enige God. Of voordat gesproken wordt over de verschillende gaven van de Geest in de gemeente, komt eerst aan de orde hoe de Bijbel gelezen moet worden. Als laatste voorbeeld noem ik de manier waarop de THE CANDLESTAND STATEMENT aankijkt tegen het ‘nu’ waarin we leven. Door dat zo neer te zetten, kun je in het vervolg ook spreken van datgene wat je vooral van God verwachten mag in dit leven.

Ik vind dit ‘kaderwerk’ mooi en heb er bewondering voor. De THE CANDLESTAND STATEMENT biedt hierin ook veel:
· Overzicht, evenwichtigheid en rust voor en tijdens de momenten waarin positie wordt gekozen.
· Het kader zorgt ervoor dat de verschillende weerleggingen niet uit de lucht komen vallen.
· Het kader kun je al lezend ervaren als ruimte voor verdere bezinning. In de zin dat er een bepaald gebied is aangewezen waarin deze bezinning gerust kan plaatsvinden.
· Tot slot is dit kader fundamenteel. In onze kerken wordt momenteel volop gesproken over de Persoon en het werk van de Heilige Geest. De THE CANDLESTAND STATEMENT positioneert zich in dit gesprek als een partner die mijns inziens onmogelijk genegeerd kan worden. Dit doordat in het aanwezige kader van de THE CANDLESTAND STATEMENT sprake is van:
(a) een overal merkbare eerbied voor en zorgvuldige omgang met de Bijbel;
(b) het zoeken naar het specifieke van de Heilige Geest binnen de Drie-eenheid (of datgene wat de Drie-enige God doet);
(c) een uit (a) voortkomende en steeds terugkerende concentratie op Gods werk in Jezus Christus;
(d) bekwaamheid en durf om èn zelfkritiek te hebben èn duidelijk te wezen in het kritisch zijn op en/of afwijzen van een onbijbelse manier van omgaan met (het werk van) de Heilige Geest;
(e) een evenwichtige manier van spreken als het gaat over gangbare en belangrijke zaken als de leer, het instituut (kerk) of het christelijk leven. Dit zorgt ervoor dat het nadenken over (het werk van) de Heilige Geest niet gelijk in een concurrentiepositie komt met dergelijke onderwerpen, maar eerlijk en ontspannen onder ogen kan worden gezien.

Helder en consequent. Dingen die in het kader (zie hierboven) zijn genoemd, worden consequent doorgevoerd. Dit betekent dat je aan het eind van het lezen van dit document een helder beeld voor ogen hebt van de bedoelingen van de schrijvers. De hoofdlijn is duidelijk. Er loopt bijvoorbeeld een lijn van de manier waarop God zich openbaart en datgene wat belangrijk is voor het christelijk leven. De verlossing in Jezus Christus (middelpunt van openbaring 1.1-2) wordt bepalend gemaakt voor de inhoud en verhouding van het gelovig gebed (3.2-33). Een laatste voorbeeld van die consequentheid. De visie op de specifieke periode van het NT (1.2-6) werkt door in de weerlegging dat de gemeente van Handelingen 4 als ‘model’ zou moeten worden genomen voor de kerk van alle plaatsen en tijden (W38).

Vrijmoedigheid. Waar de weerleggingen duidelijk zijn over het niet kunnen claimen van gaven van de Geest of van Gods macht, is er geen sprake van bekrompenheid als het gaat over het kunnen van Gods Geest. Zo valt de vrijmoedigheid op als het gaat over het verwachten van genezing (3.2-37). De vrijmoedigheid valt ook op als er met een kritische blik naar de eigen geloofspraktijk gekeken wordt. De uitspraken daarover vormen bepaald niet de hoofdmoot maar blijven na het lezen toch zeker bij.

Concreet. Weerleggingen zijn soms gericht tegen heel specifieke zaken. Dat gebeurt bijvoorbeeld in Weerlegging 24. Daarin wordt de zogenaamde slogan Name it and Claim it aan de orde gesteld en verworpen. Dat geeft de indruk dat men goed weet wat er hier aan de orde is. Hierbij speelt ongetwijfeld de in het Woord vooraf genoemde eigen ervaringen een rol.

Kanttekeningen en waarde
Bij het document wil ik ook een aantal kanttekeningen plaatsen. Het viel me bijvoorbeeld op dat de verwijzingen naar de Schrift niet altijd even sterk zijn. Dat is jammer – zeker gezien de zorgvuldige manier waarop met de Bijbel wordt omgegaan (zie vorig artikel). Zo wordt er bijvoorbeeld gezegd dat de Bijbel als geheel getuigt dat we moeten bidden voor de zieken in de hoop dat de Heer hen geneest (3.2-37). De tekstverwijzingen die daarbij worden genoemd, (3) geven daarvoor mijns inziens geen grond. Of als er staat dat God zijn Geest belooft elke keer als wij de Bijbel openen en er uit lezen (1.3-9), is de daarop volgende tekst uit Openbaring 1:3 wel mooi, maar lijkt me die niet de juiste.

Een ander punt waar ik hier bij stil wil staan, is de verantwoording van Bijbellezing. Ik heb mijn waardering daarover in het vorige artikel uitgesproken. Dat ik het hier ook noem, heeft te maken met de argumentatie bij die verantwoording. Die wordt, bijvoorbeeld als het gaat hoe er tegen het NT wordt aangekeken, niet gegeven. Terwijl deze visie wel sterk aanwezig is en ook doorgevoerd wordt in heel de THE CANDLESTAND STATEMENT. Ook heeft deze visie natuurlijk gevolgen voor verdere uitspraken over de gebeurtenissen die je in het NT aantreft en zou kunnen toepassen in onze tijd. De uitspraak dat de NT-sche tijd specifiek was, zal wellicht door velen worden onderschreven. Maar welke consequenties dat precies heeft voor de manier waarop je moet aankijken tegen de gaven van die tijd – daarover verschillen de meningen. Ik zeg niet dat ik de THE CANDLESTAND STATEMENT op dit punt onbevredigend vind. Ik weet niet of je in een dergelijk document hierop verder moet ingaan. Wel valt het op als een punt dat verdere aandacht verdient.

Het noemen van bovenstaand punt heeft ook te maken met mijn leeservaring. Bij Typeringen heb ik geschetst hoe ik het lezen van de THE CANDLESTAND STATEMENT heb beleefd. Verrassend was dat soms omdat je in je achterhoofd rekening houdt met het (spannings)veld gereformeerd – charismatisch. Om het heel kort te zeggen heb ik de THE CANDLESTAND STATEMENT ervaren als een goed geoliede machine. Het loopt. Je wordt meegenomen en er worden je prachtige dingen getoond.

Maar precies op het punt van de gaven van de Geest 2.3-24 – 2.3-26 kreeg ik het idee dat er haperingen begonnen op te treden. Die ervaring heb ik in het vorige artikel ook benoemd. Er wordt bijvoorbeeld nadruk gelegd op verantwoordelijkheid van de kerk als het gaat om het opmerken en onderscheiden van scheppingsgaven en geestelijke gaven (2.3-27). Waarom is deze verantwoordelijkheid niet nader ingevuld? En er wordt vrijmoedig beleden dat we zoveel te verwachten hebben van God (3.2-32 en 3.2-37). Waarom is dat niet meer uitgewerkt? En als we de Geest geen beperkingen kunnen opleggen (2.3-26) wat houdt dat dan concreet in? Op deze punten kreeg ik soms het idee dat het defensieve in dit document een te grote rol speelt. Dat vind ik jammer. Juist gezien het ruime kader en het op verschillende punten bevrijdende spreken over het werk van God en zijn Geest. Misschien is zo’n houding eerst ook wel nodig. Dat zou kunnen. Maar het lijkt me duidelijk dat op deze punten nog genoeg werk aan de winkel is voor de kerken.

De waarde van dit document zie ik vooral in die dingen die bij Typeringen naar voren zijn gebracht. Wat er tussen gereformeerd en charismatisch speelt, wordt in kaart gebracht. Er wordt verantwoording gegeven op tal van punten. Ontsporingen worden helder aangegeven en afgewezen. Ook wordt er een appèl gedaan op het geloof en de verantwoordelijkheid van ieder christen. Het lezen van de THE CANDLESTAND STATEMENT bepaalt je ook (opnieuw) bij het sterke en mooie van gereformeerd zijn.

Reformatie 21 januari 2006 (Kerkbode vh Noorden, 2005).

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.