Achter tal van vraagstukken die momenteel in onze kerken spelen, schuilt dezelfde vraag: hoe verhouden we ons tot de cultuur om ons heen? Een bezinning op die vraag aan de hand van prikkelende inzichten van emeritus hoogleraar godsdienstsociologie Gerard Dekker.
Even geleden kwamen de bisschoppen van de Rooms-katholieke Kerk bij elkaar voor de zogenoemde gezinssynode. Er lagen spannende vragen op tafel. Hoe gaat de kerk om met gelovigen die gescheiden zijn? Wat is de positie van vrouwen en homo’s? Opvallend was de hoeveelheid aandacht die deze synode kreeg. Niet alleen christelijke media, maar ook seculiere media als het NRC Handelsblad schreven erover. Wat daarin vooral interessant was, was de blik waarmee gekeken werd: blijft de kerk(leer) zoals die is of gaat er wat veranderen?
Nu spelen de vragen die op de gezinssynode lagen natuurlijk niet alleen in de Rooms-katholieke Kerk, maar in ieder kerkgenootschap. Denk aan het recente gesprek in de NGK over de vraag of gelovigen die in een homoseksuele relatie van liefde en trouw leven ambtsdrager kunnen zijn. En in de GKv komt het onderwerp vrouw en ambt steeds terug, in de praktijk van het kerkelijke leven en op diverse kerkelijke agenda’s.
In dit artikel gaat het me niet om die onderwerpen als zodanig, maar om de vraag die bij al deze onderwerpen meekomt: hoe verhouden christenen zich tot de cultuur waarin zij leven? Laten christenen zich leiden door de tijdgeest of door de Geest?
Stekels
Gerard Dekker schreef een uitdagend essay rond deze vragen, Dat Koninkrijk, verwachten we dat nog? (2013). Hij beschrijft de ontwikkelingen in de samenleving en de houding van het christendom daartegenover. Met christendom bedoelt Dekker de georganiseerde christelijke godsdienst. Verder beperkt hij zich tot de westerse samenleving.
Kort gezegd is Dekker nogal kritisch over de manier waarop het christendom reageert op ontwikkelingen in de samenleving. Hij vergelijkt het christendom met een egel die zich oprolt en z’n stekels opzet. Als voorbeelden noemt hij de manier waarop christenen in eerste instantie reageerden op de opkomst van de democratie als staatsvorm en op de emancipatie van de vrouw. Die ontwikkelingen werden bekritiseerd op basis van of expliciet naar aanleiding van Bijbelteksten. Zo zou bij de democratie het gezag uiteindelijk aan het volk worden toegekend (volkssoevereiniteit), terwijl Gods ordening spreekt van het gezag van de overheid.
Ik neem aan dat Dekker deze voorbeelden opzettelijk noemt, omdat er vandaag de dag weinig christenen meer zijn die vinden dat democratie of emancipatie verkeerd of on-Bijbels is. Integendeel. Als je bijvoorbeeld ziet hoe Syrië ten prooi valt aan elkaar bestokende groeperingen, dan dank je God op je blote knieën voor de manier waarop onze samenleving functioneert. En juist dan begin je je met Dekker achter de oren krabben. Want waarom heeft het christendom bij deze ontwikkelingen dan haar stekels opgezet? En doet het christendom dat, wellicht onbewust, nog steeds? Uiteraard gaat het Dekker om dat laatste punt. En hij heeft helemaal gelijk als hij zegt dat het de geloofwaardigheid van het christendom niet ten goede komt als christenen zich eerst op Bijbelse gronden tegen bepaalde ontwikkelingen verzetten om daar dan later (dankbaar) in mee te gaan.
Het komt de geloofwaardigheid van het christendom niet ten goede als christenen zich eerst verzetten tegen bepaalde ontwikkelingen om daarin later (dankbaar) mee te gaan
Theonomie
De vraag die als rode draad door het essay van Dekker loopt is: hoe kan het dat het christendom, dat ontstond als een revolutionaire beweging en eeuwenlang cultuurvormend is geweest, nu eerder als een rem op ontwikkelingen functioneert?
Dekker ziet in de achttiende eeuw een breuk ontstaan in de verhouding tussen het christendom en de samenleving, omdat zich dan de scheiding tussen kerk en staat voltrekt. Allang voor die tijd ontstond volgens Dekker (die hierin filosofen als Lenoir en Taylor volgt) de mondigheid en autonomie van de westerse mens – namelijk in het opkomende humanisme vanaf ongeveer 1350 – maar ten aanzien van die tijd kun je niet spreken over ‘het christendom’ en ‘de samenleving’ als twee van elkaar losstaande grootheden, omdat de samenleving toen christelijk te noemen was.
In de tijd van de verlichting radicaliseert het humanisme echter en verandert de houding van het christendom ten opzichte van de samenleving. Christenen verzetten zich tegen een denken waarin voor goddelijke voorschriften geen ruimte is, maar waarin de mondigheid van de mens het uitgangspunt is. Daarbij is het kernbezwaar dat de autonome mens de plek inneemt van God. Dekker illustreert dat met een citaat uit de eerste druk van de Christelijke Encyclopedie: ‘In de ethiek wil het (nl. autonomie) zeggen dat de mens bevoegd zou zijn om zelf te bepalen wat goed en kwaad is. Daartegenover leert de christelijke ethiek de theonomie, dat wil zeggen dat God de Heere de wet stelt, en Hij alleen.’
Zo komt het essay van Dekker ineens erg dichtbij. Want tot op de dag van vandaag wordt deze gedachtegang door christenen gebruikt om zich tegen bepaalde (culturele) ontwikkelingen te keren. ‘De autonome mens staat centraal en niet God(s Woord)’, zeggen christenen dan als verwijt. En dat argument is zomaar doorslaggevend in het afwijzen van een bepaalde ontwikkeling in de maatschappij.
Dekker zet je flink aan het denken door te laten zien dat deze redenering meespeelde in het afwijzen van ontwikkelingen die later door het christendom dankbaar werden ontvangen. Dekker stelt daarna een vraag die bij mij bleef hangen: God kan toch ook met een kromme stok rechte slagen slaan? Denken christenen niet te klein van God, alsof Hij niet ook buiten christenen en de kerk om het goede tot stand kan brengen in de cultuur? Dekker leert je om met verwachtingsvolle ogen te kijken naar wat God doet – waar en door wie dan ook. Zeker in een cultuur die zo beïnvloed is door het christelijke geloof, geeft Dekker christenen heel wat huiswerk.
Dekker leert je om met verwachtingsvolle ogen te kijken naar wat God doet – waar en door wie dan ook
Niet optimistisch
Op een essentieel punt ben ik het met het essay van Dekker niet eens. Als ik hem goed beluister, zegt hij dat het onderscheid tussen je laten leiden door de Geest en je laten leiden door de tijdgeest niet of lastig te maken is. Theologen als Berkhof en Dingemans citerend zegt Dekker dat God de stuwende kracht is van alle ontwikkelingen die uiteindelijk zullen leiden tot de komst van Gods rijk. Dat optimisme deel ik niet. Wellicht heeft dat te maken met de gereformeerde spiritualiteit, waarin Jezus volgen inhoudt dat je door Gods kracht vecht tegen de duivel, de wereld en je eigen zonden (Catechismus, zondag 44 en 52). Dekkers essay kent dit soort klanken ook wel, maar de grondtoon is anders. Laat ik het illustreren aan de hand van voorbeelden die Dekker noemt.
Hoofdstuk 3 van Dekkers essay is een lang verhaal dat moet onderstrepen dat ontwikkelingen in de westerse samenleving te duiden zijn in de lijn van de komst van het rijk van God. Het gaat dan om zaken als toegenomen welvaart, vrede, ontwikkelingsmogelijkheden, leeftijdsverwachting en (persoonlijke) vrijheid. Inderdaad zijn dat indrukwekkende dingen! Maar als het in dat verband gaat over relatievorming, ziet Dekker het als positief dat de lat voor een monogame relatie telkens hoger komt te liggen. Hij vermeldt er niet bij dat het CBS in 2010 vertelde dat we tegenwoordig een partner zoeken voor ons (eigen) permanente geluk.[i] Juist het feit dat de lat zo hoog ligt en dat (onbenoemde) zelfontplooiing meespeelt, zorgt ervoor dat relaties volgens het CBS alleen maar onbestendiger worden. Als we het erover eens zijn dat de trouwrelatie ten diepste verwijst naar Gods trouw in Christus (Efeziërs 5), is er weinig aanleiding om met Dekker in te stemmen dat deze tendens in de lijn van het komende Godsrijk ligt.
Het optimisme dat God de stuwende kracht is van alle ontwikkelingen die uiteindelijk zullen leiden tot de komst van Gods rijk deel ik niet
Hetzelfde geldt voor de vrijheid van de democratie waarin we leven. Eerder zei ik al dat dit een punt van dank is. Tegelijk is er weinig aanleiding om onze huidige samenlevingsvorm op te hemelen richting het Godsrijk. In een ‘keurige’ democratie vindt de overheid gewoon andere wegen om op een verkeerde manier macht uit te oefenen. Alleen moet je daarvoor beter kijken, omdat het subtiel gebeurt.
Voormalig nationale ombudsman Brenninkmeijer heeft er regelmatig op gewezen dat de staat telkens meer macht naar zich toetrekt, waardoor burgerrechten bekneld raken. Opvallend was dat Brenninkmeijer weinig tot geen gehoor vond bij de overheid. Integendeel: hem werd zo ongeveer de wacht aangezegd!
Denk ook aan minister Bussemaker en haar ideeën om mensenrechtenambassadeurs naar kerken, moskeeën en scholen te sturen om te zien of de (seksuele) vrijheden van ieder individu wel gewaarborgd zijn. De overheid voelt dan ineens geen schroom om over de wezenlijke grens van de scheiding tussen kerk en staat heen te stappen.[ii]
Kortom: gaat het om het komende Godsrijk, dan richt ik me liever op de gelijkenis van Jezus van het goede en slechte zaad op de akker (Matteüs 13:24-30). Het rijk komt van boven en dat gebeurt na de veroordeling van het kwaad (Openbaring 20 en 21). Daarom is het in iedere tijd allereerst zaak te blijven luisteren naar de Geest.
In het licht van de voorbeelden hierboven over het huwelijk en de overheid kun je dat mooi doen door te kijken naar koning David. Toen hij koning was, kwamen (eindelijk!) veel van Gods beloften aan Israël uit: een eigen land, overwinning op de vijanden, vrijheid, rijkdom, noem maar op. In de lijn van het essay van Dekker zou je zeggen: het Godsrijk was bíjna aangebroken. Maar als David voor zijn tijd volstrekt normale dingen doet zoals het inpikken van andermans vrouw en het organiseren van een volkstelling, oordeelt God snoeihard over zijn koning (respectievelijk 2 Samuel 11-12 en 24).
Christenen verwachten niet allereerst een betere tijd. Christenen verwachten Christus
De Geest laat zo zien dat alleen Jezus koning is. Jezus doorkruist al onze manieren om tot vrijheid, recht en gelijkheid te komen. Het christelijke verhaal van Golgota kan niet optimistisch zijn, alsof kwaad en zonde ergens in de marge een rol spelen. In iedere tijd en cultuur hebben christenen Jezus te volgen. Christenen verwachten niet allereerst een betere of zich verbeterende tijd. Christenen verwachten Christus, zijn oordelende en bevrijdende komst en zijn rijk dat geen einde zal hebben (Nicea).
Onderscheidingsvermogen
Niettemin onderstreep ik het belang van Dekkers essay, omdat hij laat zien dat christenen meer rekening moeten houden met Gods werk in de westerse cultuur en vooral omdat het nodig is een extra stap te zetten.
Laatst schreef kerkelijk pionier Jurjen de Bruijne een (h)eerlijk artikel in het Nederlands Dagblad (15 augustus 2015). Op zijn zeventiende en vooral tijdens zijn studie ontstond bij hem het verlangen om op een onderscheidende manier christen te zijn. Die levensstijl nam hij ook aan. Hij woonde als pionier in een kloostergemeenschap op de Wallen. Dat kunnen niet veel christenen zeggen. De Bruijne zegt dan: ‘De filosoof Charles Taylor noemt de zoektocht van mensen naar authenticiteit het leidende morele principe van onze cultuur. Steeds meer realiseer ik me de laatste tijd dat de zoektocht van jonge christenen naar de betekenis van hun geloof misschien wel meer gedreven wordt door een zoektocht naar individuele authenticiteit, (om) “alternatief en onderscheidend” (te) willen zijn.’ Alsjeblieft! Eerst taxeerden christenen de geest van de autonome mens als tegengesteld aan Gods wil. Maar nu deze geest zich verder ontwikkeld heeft en christenen in de spiegel kijken, herkennen zij die geest in zichzélf! Christenen realiseren zich telkens weer dat ze volop deel uitmaken van de cultuur waarin ze leven.
Het spannende punt is dat De Bruijne het onderscheidingsvermogen heeft (ontwikkeld) om te zien en te benoemen wie de Geest en wat de tijdgeest is. Hij is er zelf doorheen gegaan. Maar ik denk weleens dat we als westerse christenen nog moeten beginnen om dit onderscheid samen te zien en het ons eigen te maken. Wat is eigenlijk gezonde authenticiteit en waarin loop je jezelf achterna? Waarom spreken we altijd weer over ‘het verschil maken’? Hoe verhoudt de authentieke mens zich tot de gemeenschap, de kerk?
Eerst taxeerden christenen de geest van de autonome mens als tegengesteld aan Gods wil. Maar nu deze geest zich verder ontwikkeld heeft, herkennen christenen die geest in zichzélf!
In die situatie moeten we goed bedenken wat we doen als we ons vooral tegen ontwikkelingen in de westerse cultuur verzetten. De gevolgen van die opstelling komen weer op ons eigen bord terecht.
OnderWeg, zaterdag 12 december 2015. Hoofdartikel in het themanummer ‘Christus en cultuur’.
PS Een duidelijk voorbeeld waaruit m.i. blijkt dat de kerk de gevolgen van een niet goede omgang met ontwikkelingen op haar eigen bord krijgt, is de in autonomie doorgeschoten ondertoon onder sommige christelijke homobewegingen. Zie daarover mijn artikel in OnderWeg van 27 juni 2015.
[i] Zie Samenwonen dwingt de kerken tot bezinning (OnderWeg, 7 februari 2015).
[ii] Zie De missiedrang van de staat (Nederlands Dagblad, 20 februari 2015). Een ander voorbeeld is het opstappen van staatssecretaris Teeven. Rondom de zelfmoord van asielzoeker Dolmatov kon hij aanblijven en bij een geldkwestie en verkeerd informeren van de Kamer valt het doek wél (zie mijn brief in NRC Handelsblad van 12 maart 2015).
Dat de GKv aan het begin staat van deze discussie: zie mijn blog n.a.v. de discussie over man/vrouw en ambt: ‘Bijbelse’ vrouwelijke ambtsdragers (najaar 2017).