In april van dit jaar was de film Noah te zien in de Nederlandse bioscopen. Die film riep niet alleen veel op omdat hij nogal afwijkt van wat de Bijbel over Noach en de zondvloed vertelt. Velen vonden de film vooral heel heftig omdat je zo intens geconfronteerd wordt met Gods oordeel: is God werkelijk zo dat Hij mensen en masse laat verdrinken? Wie is deze God?
In dit artikel wil ik stilstaan bij Gods oordeel, en dan vooral bij ons spreken daarover. Ik doe dit omdat het onderwerp me de afgelopen jaren verschillende keren heeft beziggehouden. Prekend over het Oude Testament kom je soms bij zulke ingrijpende teksten uit dat de rillingen je over de rug lopen.[1] Daar komt nog bij dat oordeel en geweld ons in de westerse samenleving erg bezighouden, op ten minste twee manieren.
Aan de ene kant hebben veel Nederlanders het helemaal gehad met een God die oordeelt. Die God wordt vaak in verband gebracht met ‘de christelijke god’ van ons verleden. en in allerlei toonaarden neemt men daar nadrukkelijk afstand van.
Aan de andere kant kan de westerse samenleving niet om het onderwerp oordeel heen. Zij wordt geconfronteerd met terreur die in naam van godsdiensten wordt uitgevoerd: de aanslagen van 11 september 2001 op het World Trade Center in New York, en dichterbij, die van maart 2004 in Madrid en van juli 2005 in Londen. Denk ook aan de situatie in Irak en Syrië, aan de recente opmars van ISIS in die regio en de kwestie van de Syriëgangers. Sommige mensen leggen een verband tussen hedendaagse religieuze terreur en bepaalde teksten uit het Oude Testament. Dat roept vragen op over wie God eigenlijk is. Zowel voor niet-gelovigen als voor gelovigen zijn dit stevige vragen en is dit een spannend en heftig onderwerp. Hoe spreek je in het licht van deze actualiteit over Gods oordeel? En vooral: hoe doe je dat in het licht van Christus?
Gods toorn
Ik werd ook verder uitgedaagd om op deze vragen in te gaan door het artikel ‘Zijn woede duurt maar even’ van Koert van Bekkum (ND, 3 april 2014). In deze ingekorte lezing van de studiedag ‘De God van het Oude Testament’ laat hij overtuigend zien dat God niet in ons straatje past. Al is het niet zomaar en is barmhartigheid nooit ver weg, Gods woede laat ons soms sprakeloos achter.
Wat mij aanspreekt is dat Van Bekkum steeds aandacht heeft voor de context. Ook al is er veel wat wij daarin niet begrijpen, Gods oordeel is vaak een reactie op grensoverschrijdend gedrag. In het artikel geeft Van Bekkum verschillende voorbeelden: de zondvloed (Gen. 6-9), de berinnen die kinderen doden in de geschiedenissen rondom Elisa (2 Kon. 2) en de reactie van God op de volkstelling van David (2 Sam. 24). Het artikel eindigt ermee dat God in zijn reactie op die volkstelling uiteindelijk uit is op vergeving en verzoening. Hierin is de God van het Oude en Nieuwe Testament volgens Van Bekkum gelijk: God laat zich kennen in de enige Zoon die zelf God is (Joh. 1).
Realiteit
Het is dus zoals gezegd belangrijk dat dit onderwerp wordt aangekaart. En ik ben blij met de zorgvuldige manier waarop Van Bekkum dat doet. Christenen zwijgen om verschillende redenen nogal eens over Gods oordeel. Hoe vreemd dat is, blijkt als je gaat Bijbellezen. In een discussie over spreken over Gods oordeel werd eens becijferd dat het Oude Testament honderd teksten kent waarin God de opdracht tot doden geeft; zeshonderd teksten in dat Testament gaan over moord en er staan duizend passages in over Gods toorn.[2]
Verder is het onmogelijk om met een zucht van opluchting het Oude Testament dicht te slaan en het Nieuwe te gaan lezen. Jezus zelf spreekt vaak over het komende oordeel, onder andere in de Bergrede. De eerste gemeente voelt het oordeel van Jezus als het mis gaat vanwege de dubbelhartigheid van Ananias en Safira (Hand. 5). Paulus brengt het oordeel van de Heer onbekommerd in verband met misstanden in de gemeente (1 Kor. 11). En de manier waarop de komende rechter het vonnis over de wereld velt, geeft geen ruimte voor een lievig, braaf Godsbeeld (Opb. 14 en 19).
Heftige commotie
Maar als ik als predikant-theoloog even zorgvuldig te werk wil gaan in het spreken over Gods oordeel als Van Bekkum, stuit ik op een aantal hindernissen, waarvan ik er hier twee wil noemen.
Allereerst gaat het dan om de spiritualiteit van onze samenleving. Multireligieus Nederland wil van alles en nog wat geloven, maar het is duidelijk dat we afscheid hebben genomen van ons christelijk verleden en de daarbij behorende ‘christelijke god’ die nogal veel oordeelt. Alles wat ook maar een beetje riekt naar zijn aanwezigheid, roept weerstand op. Van Bekkum haalt in zijn artikel bijvoorbeeld de commotie aan die ontstond rondom uitspraken over de dood van Els Borst. De hersteld-hervormde ds. Van Andel uit Montfoort kreeg de landelijke pers over zich heen toen hij de dood van Borst in verband bracht met Gods oordeel. Van Bekkum zegt terecht dat je als christen zo niet kunt spreken. Gods oordeel begint immers altijd in eigen huis, de kerk.
Maar nog afgezien van de inhoud van de uitspraak is het opvallend dát er commotie ontstond en hoe heftig die commotie was. Je zou verwachten dat men de schouders ophaalt over een in eigen ogen onzinnige uitspraak. Maar dat gebeurt niet. Nederland is hyperallergisch voor een God die je met wetten en regels tegemoet komt en je (be)oordeelt. Wij zijn heer en meester in en van ons eigen leven. Ook in en van ons religieuze leven.
In extreme vorm merk je de moeite met Gods oordeel bij iemand als de rechtsgeleerde en publicist Paul Cliteur. Hij schreef een boek over hedendaagse, religieuze terreuraanslagen: Het monotheïstisch dilemma (2010). In dat boek voert hij religieuze aanslagen van vandaag onbekommerd terug op wat hij noemt ‘fundamentalistisch kadavergeloof’ uit het Oude Testament. Zoals mensen in de tijd van het Oude Testament gewoon deden wat van God moest, hoe vreselijk ook, zo voeren religieuzen volgens Cliteur vandaag ook de meest afschuwelijke dingen uit in Gods naam. De boodschap van Cliteur is duidelijk: wee diegene die zich met déze God inlaat.
Wraakpsalmen
Een andere hindernis bij het spreken over Gods oordeel betreft het klimaat onder christenen zelf. De manier waarop de Nederlandse cultuur omgaat met Gods oordeel gaat niet aan christenen voorbij. Dat kan ook niet anders: je maakt volop deel uit van de cultuur waarin je leeft. Heel wat christenen hebben bijvoorbeeld moeite met het zingen van wraakpsalmen. Je hoort ook wel zeggen dat we vooral stil moeten staan bij de mooie, positieve kanten van het geloof. En soms krijg ik de opmerking dat het verrassend is om het evangelie te horen uit het Oude Testament, alsof je voor het evangelie eerder het Nieuwe Testament nodig zouden hebben. Heel wat christenen hebben ook vragen bij Gods manier van oordelen, vooral bij sommige passages uit het Oude Testament.
Tijdens een uitzending van Pauw en Witteman (28 april 2014) kwam dat ineens duidelijk naar voren. Naar aanleiding van het rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau over geloven in binnen- en buitenverband werd aan jonge christenen gevraagd wat geloven voor hen betekent. Haast tussen neus en lippen door zei een van de andere gasten, historicus Maarten van Rossem, iets interessants. Hij begon over het verschil tussen het Oude en Nieuwe Testament. In dat eerste stonden volgens Van Rossem nogal wat dingen die, zacht gezegd, ‘nogal pittig’ waren. Het viel me op dat de christen naast hem half lachend meeging in zijn opmerking dat het met Jezus gelukkig anders is.
In dit verband viel het me ook op dat Van Bekkum Gods oordeel wel concretiseert in zijn artikel maar dan in een ándere dan onze eigen culturele setting: die van het huidige Syrië, met alle ten hemel schreiende wantoestanden. Het valt blijkbaar niet mee om Gods oordeel hier, in ons land ‘aan de man’ te brengen.
Gesprek
Nu kun je van alles en nog wat vinden van de houding die van Gods oordeel niet wil weten of daarmee moeite heeft. Maar op het moment dat je Gods oordeel ter sprake brengt, heb je daar wel rekening mee te houden. Het komt er dan echt op aan hóe je over Gods oordeel spreekt. Daarom heb ik naast veel waardering voor het artikel van Van Bekkum ook wel vragen. Hierbij besef ik dat er een verschil is tussen de praktijk van een docent Oude Testament en die van een predikant-theoloog. Ik stel mijn vragen vanuit datgene wat we delen: dat we beiden werkzaam zijn in de cultuur van het huidige Nederland. Hieronder stel ik twee vragen en licht die ook toe.
Vraag 1: Jezus is Heer
Mijn eerste vraag betreft het spreken over God: kun je spreken over ‘de God van het Oude (en Nieuwe) Testament’? Dwingt onze cultuur en, heel tastbaar, de moeite met alle oordeel in vooral het Oude Testament, ons niet specifieker te spreken?
Zowel voor niet-gelovigen als voor christenen blijkt dat er nogal wat afstand gevoeld wordt tot het Oude Testament en de manier waarop God zich daarin openbaart in zijn oordeel. Mijns inziens dwingt het multireligieuze klimaat van vandaag ons steeds meer terug naar de kern: het belijden dat Jezus Heer is (Fil. 2). Wat me zo trof in het artikel van Van Bekkum is zijn spreken over de identiteit van God: zijn barmhartigheid is nooit ver weg, ook in zijn oordeel. Zó kennen wij God in Christus. Oordeel betreft in de Bijbel ten diepste datgene wat over God zelf gaat. Oordeel brengt allereerst bij Golgota. Daar werd Jezus, voor ons, tot vloek (Gal. 3:13).
Wie begint vanuit Jezus leest Gods oordeel in het Oude Testament anders. Het voorbeeld dat Van Bekkum gebruikt van de berinnen die treiterende kinderen doden is een afgrijselijk verhaal (2 Kon. 2). In Jezus zeggen we tegelijk dat God een onschuldig lam is dat werd afgeslacht op Golgota. We springen tegen het plafond als we in de film Noah zien dat God tijdens de zondvloed zowat alle mensen en masse liet omkomen (Gen. 6-9). Tegelijk beseffen we dat God in Jezus door de rechter onschuldig werd bevonden maar toch reddeloos in onze doodszee spartelde en verdronk. Het maakt het allemaal niet gemakkelijk, fraaier of wat dan ook maar. Integendeel. Maar in een tijd waarin iedereen (Gods) oordeel van zich afhoudt, is het evangelie broodnodig dat God het tegenovergestelde heeft gedaan, namelijk dat God dat in Jezus zelf heeft gedragen!
Hier komt nog wat bij. Er wordt wel eens gezegd dat onze tijd wel wat lijkt op die van de eerste eeuwen na Christus. Ook toen hebben christenen aan hun omgeving moeten uitleggen welke God zij vereerden. Daarbij speelde in de kerk een heftig conflict over de betekenis van het Oude Testament: met welke God heb je daar te maken? Kennen we in Jezus een andere God dan de God die zich in het Oude Testament laat kennen? Ondanks alle verschillen met die tijd denk ik dat we er wel uit kunnen leren dat ons spreken over God des te belangrijker wordt. Ik zou hierbij willen inzetten maximale helderheid. ‘De God van het Oude (en Nieuwe Testament)’ vind ik veel te veel lijken op de manier waarop veel Nederlanders spreken over ons christelijk verleden en ‘de christelijke god’. Die konden we in burgerlijke wetten stoppen en vervolgens ook weer afschaffen. Met deze god heeft God niets van doen. God heeft zich in de gekruisigde Jezus laten kennen.
Vraag 2: Gods eigen betrokkenheid bij oordeel
De tweede vraag ligt in het verlengde van de eerste: hoe speelt Gods identiteit mee in ons spreken over Gods oordeel?
Ik bedoel daarmee het volgende. Van Bekkum vraagt aandacht voor Gods identiteit en let daarbij zelf heel zorgvuldig op de context waarin Gods oordeel zich voltrekt. Maar juist dat laatste valt in de praktijk van het gesprek over Gods oordeel niet mee. Ik voel me wel eens als een voetballer die een heel mooie beweging in gedachten heeft maar de tijd niet krijgt om die uit te voeren: veel mensen zijn (innerlijk) al afgehaakt als je wilt uitleggen hoe je bepaalde moeilijke teksten kunt of moet lezen. Waarom kijken we hierin niet meer vanuit Gods identiteit?
Ook in het Oude Testament is God zélf zo betrokken en geraakt rondom de oordelen die Hij velt. Het lijkt soms wel alsof God met z’n handen in zijn haar zit. Alsof het Hem zijn eigen leven kost. Voor de beschrijving van de zondvloed staat bijvoorbeeld het veelbesproken vers dat God zich diep gekwetst voelt (Gen. 6:6). Voordat ook maar het oordeel over de volken van Kanaän wordt aangezegd, verbindt God zich met zijn eigen leven aan de toekomst van Abrahams nageslacht in dat land (Gen. 15). Voor de dramatische verwerping van de eerste koning van Israël spreekt God van zijn eigen berouw over het feit dat Hij Saul heeft aangesteld (1 Sam. 15:10). En met dat God verderop in het Oude Testament gigantische oordelen op zijn volk loslaat, verklaart Hij zich solidair met hun ellende en lijden (Jes. 63:9).
Ook hiervan geldt dat het het spreken over Gods oordeel niet gemakkelijker of fraaier maakt. Maar je voelt wel dat God Zichzelf niet buiten schot houdt maar Zich echt geeft, niet alleen in zijn barmhartigheid maar net zo goed in zijn oordeel.
Juist nu Nederlanders van alles en nog wat te kiezen hebben op religieus gebied, heb je als christen op dit punt echt iets unieks te vertellen. Niemand is zo betrokken op deze wereld als Hij die Zich in de gekruisigde Jezus aan ons gaf. Niemand anders dan God is daarin zó compleet: oordeel en liefde gaan samen in Jezus (Joh. 3).
[1] Zie bijvoorbeeld m’n preek over 1 Samuel 15 en de verwijzingen daaronder.
[2] In een discussie tussen prof. H.G.L. Peels en dr. S. Janse, in Wapenveld van 5 okt. 2010.
Uit De Reformatie van 27 juni 2014. Zie Christen-populisme helpt niet. Blogpost 2016 over lastige (gewelds)teksten in post-christelijk Nederland.
Lees de reactie van Koert van Bekkum op dit artikel (uit hetzelfde nummer van De Reformatie) door een (gratis) proefnummer te bestellen of op mijn blog.
Zie verder Laat het oordeel aan God; een bijdrage in dialoog met A. Karrat (Essalammoskee), april 2015.