Geef aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is. Preek over een wonderlijke uitspraak van Jezus op de vraag of het geoorloofd is het belastinggeld te betalen (Marcus 12:13-17). Wat betekenen die raadselachtige woorden? Wat zegt het ons? Voorbeeldliturgie onderaan de preek.
Gemeente van de Heer
1 Leid ons niet in verzoeking.
Wie van jullie tennist? Dan kijk je met nog meer ontzag naar de speler op de Australian Open (Melbourne). Die lange slagenwisselingen. Soms zie je echt ongelooflijke rally’s. De een wil het punt forceren en slaat keihard in andermans hoek van het veld. Maar dan, met een uiterste krachtsinspanning, mept die ander de bal twee keer zo hard terug en passeert zijn tegenstander. Publiek op de banken. Tegenstander balen.
Zoiets gebeurt in het stukje dat we net hebben gelezen. De geestelijk leiders zijn door Jezus, in de gelijkenis van de wijngaard, in het nauw gebracht (zie preek vorige week). Maar ze slaan terug. Een deel van hen, Farizeeën en Herodianen, komt op Jezus af met een strikvraag. Een heel listige. Een waarover ze blijkbaar goed hebben nagedacht. Want het gaat om meer dan belasting betalen aan de keizer. Achter de vraag gaat een wereld aan politieke- en religieuze kwesties schuil. Ze slaan de bal, om het zo te zeggen, snoeihard in de uiterste hoek van het veld van Jezus. Ze rekenen erop dat zij ditmaal het punt winnen. Dat kan bijna niet anders. En dan heeft Jezus een serieus probleem. Maar Jezus ‘mept’ (de bal) zo hard terug dat hun mond van verbazing openvalt (12:17, Bijbel in Gewone Taal).
Voor ons is, zeker op het eerste gezicht, niet simpel om verbaasd te zijn over Jezus’ antwoord. Het lijkt voor ons eerder een intikkertje: geef aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is. Om te zien wat er zo bijzonder aan dat antwoord is hebben het nodig om te zien wat er precies aan de hand was. Daar gaan we zo naar luisteren. Maar eerst iets anders.
Als je verder leest, zie je dat er na deze ‘slagenwisseling’ opnieuw een strikvraag komt (12:18-27). Ditmaal van een andere groep leiders; de Sadduceeën met een vraag over de opstanding. En daarna een vraag van een schijnbaar meer welwillend geestelijk leider. Deze strikken vormen een patroon. Als je het evangelie aan een stuk door zou lezen, merk je dat Jezus steeds met strikken, klemmen en lastige, onmogelijke situaties te maken krijgt. Je begint te begrijpen waarom Jezus ons leerde bidden en leid ons niet in verzoeking (maar verlos ons van de boze):
- De duivel beproeft Jezus voortdurend (o.a. Marcus 1:12, zie preek over Jezus’ verzoeking in de woestijn);
- De overheid wil Jezus elimineren (o.a. Matteüs 2);
- Geestelijk leiders betwisten Jezus(’gezag) en/of willen hem opruimen (o.a. Marcus 3:6);
- Jezus’ familie twijfelt aan hem, inclusief wegbereider en neef Johannes de Doper (Matteüs 11, zie preek daarover en o.a. Marcus 3:21);
- Jezus’ eigen leerlingen (o.a. Matteüs 16:23, 17:17, Johannes 13:2).
Als je je dit allemaal probeert voor te stellen, voelt dat buitengewoon beklemmend aan. Hoe houd je dat vol?
Daar komt wat bij. Je kunt van al deze mensen/situaties nog zeggen: hoe kan men dit doen? Gedraag je! Maar het evangelie kijkt verder. De grootste klem is bij Getsemane. En dat betreft geen mensen. Het evangelie vertelt daar waar het in het leven van Jezus om gaat. Het betreft Gód, de Vader. Jezus bidt daar:
Vader, alstublieft! Geef dat ik niet hoef te lijden.
Abba, Vader, voor u is alles mogelijk. Houd toch dit zware lijden bij mij weg!
Maar doe alleen wat u wilt, niet wat ik wil
(Marcus 14:35 en 36, Bijbel in Gewone Taal).
Maar Jezus krijgt geen antwoord. Het blijft stil van Gods kant. Het laatste woord dat Marcus ons overlevert uit Jezus’ mond is zijn roep vanaf het kruis:
Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten (Marcus 15:34).
En dan sterft de Heer.
Het slot van het evangelie (vóór de vierkante haken van 16:9-20 over Jezus’ opstanding en het zendingsbevel) is slechts een glimp van hoop, vermengd met angst (16:8). Zo loopt het evangelie van Marcus af.
Wij hebben in onze gezangenbundel een lied dat begint zo (GK 150):
Heer Jezus, duizend vragen
teveel om mee te dragen
waarheen, waarom, waartoe
Kunt Gij geen antwoord geven?
O, God, dit is geen leven
Wij worden zoveel vragen moe.
Dat zingen wij wel eens. Op een begrafenis bijvoorbeeld. Of als er een keer een lastig thema zoals twijfel of moeite aan de orde komt (Psalm 88). Maar de bijbel kijkt verder. God heeft een vloek over de wereld uitgesproken (Genesis 3, Romeinen 8:20). Een vloek die heel het leven onder druk zet. Ons leerboek zegt dat het lijden van Jezus niet alleen Golgota was, maar heel Jezus’ leven betreft (Catechismus Zondag 15). Dat lezen we hier in Marcus 12. En we herkennen het. Als je te maken krijgt met ziekte of dood. Als er (blijvende) tegenslag in je leven is. Als je vragen of twijfels hebt. Als je merkt dat de sfeer in onze cultuur is dat je net zo goed – of beter – niet in God kunt geloven en je er als gelovige maar een beetje bij bungelt.
God; doe toch wat!
Antwoord!
Bewijs Uzelf!
Het antwoord dat God geeft, laat je mond open vallen van verbazing (12:17): God geeft zichzélf, in zijn zoon (12:6 zie preek vorige week)! ‘Ongewapend’ komt Jezus in onze werkelijkheid terecht. In alle strikken en klemmen. Tot de laatste snik.
Zo staat Jezus hier in de strikvraag van de geestelijk leiders. En hij mept de bal naar hen terug, ver buiten hun bereik. Punt voor Jezus.
Maar juist in het feit dat Jezus hier nog wel een antwoord geeft, ligt – in de diepte – het soort antwoord verborgen dat zijn tegenstanders de mond open laat vallen. Ook in deze reactie worden zij geconfronteerd met de identiteit van Jezus, Gods zoon.
Maar gaan zij geloven of is het alleen maar extra reden om van hem af te willen komen? En wat doe jij als het moeilijk wordt in je leven? Wie is je hulp? Ken jij Jezus? Kennen in de zin van: haal jij je kracht, je inspiratie bij hem vandaan?
Wie is als Jezus? Zo scherp. Zo ad rem. Steeds weer. En ten opzichte van iedereen. En altijd gericht op zijn missie: redden, verlossen (Marcus 10:45).
2 Genade op genade.
Nu naar deze strik en de reactie van Jezus. De strik wordt gezet door een deel van de geestelijk leiders die tandenknarsend waren achtergebleven na Jezus’ gelijkenis over de wijngaard (Marcus 12:12). Men wil Jezus kwijt, door hem over te leveren aan de (Romeinse) overheid (Lucas 20:20). Vandaar dat een deel van hen bestaat uit Herodianen (die nog liever de Herodes-clan aan de macht hebben dan direct onder het gezag van Rome vallen). De combinatie Farizeeën en Herodianen voorspelt niet veel goeds; eerder wilden juist zij Jezus doden (3:6). Het poeslieve begin van hun vraag moet ook zo worden gezien:
Meester, we weten dat u oprecht bent en dat u zich aan niemand iets gelegen laat liggen. U kijkt niemand naar de ogen, maar geeft in alle oprechtheid onderricht over de weg van God.
Nou. Die kun je in je zak steken. Niet dus. Ze proberen Jezus op zijn gemak te stellen. Als je relaxed bent en niet op je hoede zeg je waar het voor jou op staat. Als Jezus op z’n gemak is, zegt hij misschien iets waarop ze hem kunnen pakken. Als ze nou gemeend hadden wat ze zeiden, zouden ze ook niet verbluft zijn geweest van Jezus antwoord. Jezus kijkt hen inderdaad niet naar de ogen. Hij doorziet hun hart/bedoeling. En geeft ook op dat niveau antwoord.
Hun vraag is of ze belasting moeten betalen aan de keizer of niet. Wat is het dilemma? Dit:
Als Jezus had gezegd dat belasting betalen niet hoefde dan was dat aanleiding om hem aan te klagen bij de overheid. Omdat er altijd opstandelingen waren (geweest), had de overheid er belang bij om de boel rustig te houden. Iemand als Jezus – die veel indruk maakte op het volk (Marcus 11:18) – zou de overheid niet zomaar laten lopen. De geestelijk leiders waren dan mooi van hem afgeweest. En: op een fraaie manier! Niet om iets geestelijks (waar het toch steeds om ging, hun positie werd bedreigd, zie 11:18). Gewoon een ordinaire belastingtiller, die Jezus. Een zoveelste oproerkraaier. Hoef je verder geen aandacht aan te besteden, aan die Jezus. Als het zo was gegaan had de geschiedenis nooit meer gehoord van ene Jezus van Nazaret.
Maar wat als Jezus had gezegd: betaal die belasting. Wat dan? Om dat punt te begrijpen moet je weten wat er met die munt aan de hand was. Dat was niet een Euromunt ofzo zoals wij die kennen. Hier zie je er een. Op de voorkant een afbeelding van keizer Tiberius. Zoon van de goddelijke Augustus stond erop. Op de achterkant: hogepriester. Deze munt was voor de Romeinen vanzelfsprekend. De keizer was goddelijk en vanzelfsprekend priester. Voor gelovige Joden was de munt niks minder dan een geweldige vloek (een geweldige GVD):
- Jezelf afbeelden als God. Dat is een zonde tegen het tweede gebod!
- Jezelf priester noemen. Israël was het volk van priesters (Exodus 19, pal voor de tien woorden uit)!
En nu moesten de Joden dit betalen. Erger kon niet. Deze strik past bij de situatie omdat het kort geleden ging over de tempel (Marcus 11); Jezus legt de tempeldienst stil en wijst op de werkelijke betekenis daarvan. Als Jezus nu dat muntgeld zou accepteren zou hij alsnog door de mand vallen en was zijn eerdere actie onderuit gehaald. Jezus’ positie en geloofwaardigheid staat op het spel.
Korom; het is een buitengewoon listige strik. Een mijnenveld waaruit ontsnapping onmogelijk is.[i] Daar komt nog wat bij. Het is niet de inhoud van de vraag alleen. Het gaat er ook om dat die in een strik(vraag) verpakt zit. Dat ligt nog ónder deze (complexe) vraag. Ook daarover zal Jezus moeten spreken als hij hieruit wil komen.
(De idee dat het hier gaat over kerk en staat is daarom niet aan de orde. Dat wil zeggen: het is een incidentele vraag en alleen zijdelings komt de verhouding ter sprake. In ieder geval niet zoals wij die discussie in onze tijd kennen sinds we kerk en staat gescheiden hebben. Het is een valstrik die past in die tijd, met politieke en geestelijke context van toen. Dat wil ook weer niet zeggen dat dit stukje a-politiek of a-kerkelijk is. Zeker niet. Zie het vervolg van de preek: Jezus is Heer. Hij is Heer over alles en allen, zie Psalm 2 en het einde van het evangelie van Matteüs)
Nu moeten we goed naar Jezus kijken en luisteren.
Allereerst zegt hij: waarom stellen jullie mij op de proef? Dat is een. Jezus doorziet hen. Hun ongeloof. Hun poging van hem af te komen. Daarmee laat Jezus zien dat hij hen op dat niveau antwoord gaat geven: ik laat mij niet uit het veld slaan! Je kunt een antwoord verwachten waarin ík scoor. Op zo’n manier dat duidelijk wordt wie ik ben.
Vervolgens zegt Jezus: laat mij maar eens zo’n munt zien. Dat is twee. Hallo. Iedereen (ook Jezus) wist hoe die eruit zag. Is het tijdrekken (zie bijvoorbeeld Johannes 8:1-12 waar Jezus in het zand schrijft voordat hij antwoord geeft)? Dat lijkt er niet op. Zeker niet als je ziet wat er vervolgens gebeurt. Jezus weet welke dilemma’s er achter de vraag schuilgaan. Maar Jezus wordt concreet. Geef mij een munt. Die ene munt. Laten we het daarover hebben. Dan komen we bij de concrete situatie (De meest ingewikkelde dingen worden soms ineens helder als je de dingen buitengewoon concreet gaat voorstellen.)
Daarna zegt Jezus: wie z’n afbeelding staat er op de munt? Dat is drie. Hallo (opnieuw). Weer een intikker van jewelste. Dat wist ook iedereen. Helaas! Dat was nu net de rottigheid; de ellende waar Gods volk in vast zat. Sommige Joden wilden zo’n munt niet eens aanraken. Laat staan ernaar kijken. Die vreselijke heiligschennis. Het feit dat ze niet vrij waren.
Aha! Jezus drukt hen met de neus op de (concrete) feiten. Wíe zit er verstrikt? Jullie willen mij strikken en overleveren aan de overheid. Maar je kunt zélf geen kant op. En wíe is er hier priester? De keizer (zoals de munt zegt)? Jullie (het lijkt er niet op!)? Waar is jullie God (Psalm 42/3)!? En jullie moeten beelddrager van God zijn (Genesis 1:26 en 27) zoals de munt het beeld van de keizer draagt. Maar jullie willen mij een loer draaien en op laten ruimen. Het lijkt nergens op. Jezus drukt hun in deel drie van zijn antwoord met hun neus op al die dubbel- en rottigheid.
Vervolgens zegt Jezus als klap op de vuurpijl: geef aan de keizer wat van de keizer is en geef aan God wat van God is. Dat is vier. Nu is het af. Op het niveau van de inhoud van de vraag kan Jezus niet aangeklaagd worden voor de overheid. Want Jezus ontkent niet dat men belasting moet betalen. En geestelijk gezien laat Jezus de boel ook helemaal overeind. Geef aan God wat van God is. Geen geestelijke die daar wat van kan zeggen. Ze hebben niks om (aan) te klagen.
Onvoorstelbaar dat Jezus er zo uit weet te komen!
Maar er is meer. Want Jezus geeft ook op een niveau dieper antwoord. Op het niveau van de strikvraag. Hij doorziet hun hart. En kijk; daarin is Jezus’ antwoord pas echt bijzonder. Want als wij van een ander weten dat die de boel bedondert maar zich aan de buitenkant mooi voordoet, dan worden we toch kwaad. Terecht. Dan zeg je (bij jezelf): dat zet ik je betaald. Ik betaal jou met gelijke munt terug! Hier was dat voor Jezus geweest dat hij hen op hun eigen uitzichtloze situatie had gewezen. Ze zaten vast onder de keizer. Hem waren ze schatplichtig. (Hooguit konden ze indirect onder Rome vallen, zoals de Herodianen wilden). Ze moesten, in het betalen van deze munt, als het ware elke keer vreselijk vloeken. Een uitgelezen kans voor Jezus om hen vol in het gezicht uit te lachen. Terug te pakken en het hen betaald te zetten.
Maar dat doet Jezus niet. Jezus zet in zijn antwoord de keizer en God naast elkaar. Daarmee laat Jezus de ellendige situatie waarin Gods volk zich bevindt staan. En zegt dan: en nu moet je – in deze rotsituatie waarin je als het ware elke keer moet vloeken (bij het belasting betalen) – aan God gaan betalen wat Hem toekomt.
Huh?
Wát dan?
Wat moeten ze aan God betalen?
Wat komt God toe?
Het antwoord van Jezus is niet los te zien van wat er daarvoor gebeurd is.
Jezus die in Jeruzalem en de tempel wordt binnengehaald als ‘gezegende in de naam van de Heer’. Maar hij vindt geen geloof (11:11).
Jezus die de werkelijke betekenis van de tempel laat zien door de dienst stop te zetten. Maar men vraagt kritisch wie hij wel niet denkt te zijn (11:28). Want Gods volk hield de tempel voor zichzelf (nationalistisch, niet gericht op gebed[ii]).
Het verhaal van Jezus over de wijngaard; de manier waarop Gods volk steeds onder de betaalplicht (!) vandaan wil komen (12:1-12).
Betaal aan God wat Hem toekomt. Hoor je wat Jezus zegt? Die keizer: in zeker zin kan Jezus die gestolen worden (God regeert ook door goede/slechte machthebbers). Zoals altijd – in gelijkenissen of anders – zit Jezus zelf in het antwoord verstopt. Ik zal mijn leven geven als een losprijs voor velen, zei Jezus eerder (Marcus 10:45). Dat is de manier om onder de vreemde heerschappij vandaan te komen. Of die vreemde heerschappij nu de keizer is, je zonde, je dubbelheid (om een ander te willen strikken), je onvermogen om God te betalen wat Hem toekomt. Ik ‘betaal’. Ik.
Nog veel meer dan in de strikvraag zit in Jezus’ antwoord een wereld verstopt. Maar dan de goede wereld. Gods wereld. Jezus zegt zoveel als:
- Niet de keizer is God – zoals de munt zegt – maar Jezus is Heer.
- Niet de keizer is priester – zoals de munt zegt – maar Jezus is de priester die zijn eigen leven offert als losprijs voor velen.
- De tempel is niet van Gods volk. Jezus lichaam is de tempel die ‘afgebroken’ (Johannes 2) wordt vanwege onze tekorten.
- Gods volk kan maar niet ‘betalen’ (12:1-12); God gaat het nu zelf doen, in Jezus.
- Jezus is de ‘munt’ die ons bevrijdt om lief te hebben (10:45).
- God zoekt geen muntgeld, hij zoekt ons hart; het geloof in Jezus.
- De Joden hebben gelijk met hun tweede gebod en hun afschuw voor de munt van de keizer. Maar God gaat eindeloos verder! Hij laat zich ‘afbeelden’ (Hebreeën 1:1-3) in de naakte, afgeranselde Gekruisigde. Dat is pas een vloek; maar dan een die ons bevrijdt (Galaten 3:13).
- Jezus wil delen in de strik waarin Gods volk vastzit. Hij gaat niet ten onder in hun listige vraag maar laat zich ‘strikken’ om zichzelf op Golgota te geven als losprijs.
- Jezus maakt ons ‘schatplichtig’ aan God.
Al deze dingen zitten in Jezus antwoord verstopt. Een heel nieuwe wereld van God waarin Hij, door bevrijde mensen, de dank ‘betaald’ wordt die Hem toekomt (Psalm 50, Romeinen 12:1 en 2); Vader, Zoon en Heilige Geest.
De preek is nu bijna uit, gemeente. De omstanders van toen zullen van dit niveau van Jezus’ antwoord niets begrepen hebben. Maar ze hebben wel begrepen dat er een geweldig geheim in Jezus’ antwoord verborgen zat. Ze zijn perplex. Hun mond valt open. Wie ís hij toch? Jezus straalt aan alle kanten.
De verstrikte Jezus gaat nu nog niet naar de overheid. Hij komt daar pas als de beschuldiging luidt dat hij zich de zoon van God noemt (Marcus 15:61 en 62). Hij komt naar de overheid zodat die – daarvoor gebruikt Jezus haar – zijn onschuld kan vaststellen. Zodat wij zeker weten dat God zelf onze vrijspraak aan het ‘betalen’/geven is. Zo worden we bevrijd.
En u/jij? Begrijp jij Jezus? Hoor jij wat Jezus tegen jou zegt?
Goed beschouwd brengt deze gelijkenis ons bij Psalm 103. God die ons niet doet naar onze zonden maar naar zijn barmhartigheid. Dat lied mag vandaag in de liturgie niet ontbreken. Psalm 103 klinkt in Marcus 12 zo: God betaalt ons niet terug met gelijke munt. Hij geeft ons in zijn zoon genade op genade (Johannes 1:16). Genade voor Herodianen. Genade voor kerkmensen. Voor mensen die altijd gelijk (denken te) hebben. Voor Joden. Voor Hollanders.
Ik denk dat Jezus jou en mij hier deze vraag stelt: gaat het kwartje bij jou vallen? En dat gaat verder dan dat je het ‘snapt’. Wat is jouw levenshouding: een waarin je van alles moet doen (betalen); voor God en mensen? Een waarin je anderen betaald zet wat zij jou aandeden? Of ben je een vrij/bevrijd (voor jou betaald) mens? Ik denk dat je de woorden van Jezus pas goed begrijpt als je mond, net als de hoorders van toen, openvalt van wie God is en wat Hij doet.
Hij verlost.
Alleen Jezus is Heer.
Hem alle eer.
Deze preek hoort bij een serie preken over Marcus (2017/2018). Hier vind je een korte inleiding op die serie en een overzicht daarvan.
[i] We hebben heel wat nodig (aan uitleg) om te ontdekken hoe lastig de strik is. Maar Jezus’ tegenstanders zijn erg listig. Zie hier voor zo’n ander duivels dilemma waarvoor zij Jezus plaatsen.
[ii] Zie inleiding hierover (met het oog op de week van gebed) waarin de diverse manieren van uitleg van de zogenaamde tempelreiniging aan bod komen.
Voorbeeldliturgie
Welkom
Votum
Groet
GK 171: 1 en 2
10 woorden
Psalm 130 (geheel) in de nieuwe berijming http://www.denieuwepsalmberijming.nl/berijmingen/psalm-130
Gebed
Kinderen naar voren
Marcus 2:13-17 Jezus roept Levi
Zingen: is je deur nog op slot (opwekking kids 4)
Lezing: Marcus 12:13-17
Verkondiging: Met gelijke munt (terug) betalen.
1 leid ons niet in verzoeking
2 genade op genade
Mijn Jezus, mijn redder (opw. 461), http://www.songteksten.nl/songteksten/61345/opwekking/mijn-jezus-mijn-redder.htm
Dankgebed en voorbede (stil gebed)
Kinderen komen terug (en vertellen)
Collecte
Psalm 103 (GK): 3,4 en 9
Zegen